Home

Hoge Raad, 28-09-2001, ZC8112, 36206

Hoge Raad, 28-09-2001, ZC8112, 36206

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 september 2001
Datum publicatie
28 september 2001
ECLI
ECLI:NL:HR:2001:ZC8112
Formele relaties
Zaaknummer
36206

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.206

28 september 2001

JMH

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 3 mei 2000, nr. 97/00123, betreffende na te melden aan X B.V. te Z opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 9764, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft die uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar bedrag van ƒ 4012. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 20 maart 2001 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is een houdstermaat-schappij. Zij bezit alle aandelen in A B.V., voor welke vennootschap zij ook managementactiviteiten verricht. Belanghebbende is opgericht op 10 april 1992. Sinds haar oprichting heeft zij één aandeelhouder, die tevens haar enige bestuurder is, namelijk B. Laatstgenoemde zowel als zijn echtgenote staat in dienstbetrekking tot belanghebbende. Belanghebbende heeft aan B en diens echtgenote rechten op ouderdomspensioen, weduwe- respectievelijk weduwnaarspensioen en wezenpensioen toegekend. De pensioenrechten zoals deze bestonden aan het eind van het onderhavige jaar zijn vastgesteld bij aandeelhoudersbesluit van 6 juli 1995. De verplichtingen voortvloeiend uit de zojuist bedoelde pensioentoekenningen worden door belanghebbende in eigen beheer gehouden. Andere pensioenverplichtingen dan die jegens B en zijn echtgenote heeft belanghebbende niet. Belanghebbende wenst de pensioenverplichtingen per genoemde datum te waarderen volgens een methode - door haar aangeduid als de premie-/koopsommethode - welke inhoudt dat de verplichting actuarieel wordt berekend met toepassing van een rekenrente van 4% en de algemeen gebruikelijke sterftetabellen en leeftijdsterugstellingen van 5 en 6 jaar, wat betreft de coming service op basis van gelijkblijvende premies welke in jaarlagen zijn opgebouwd en wat betreft de backservice op basis van koopsommen.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende gehanteerde premie-/koopsommethode in overeenstemming is met de regels van goed koopmansgebruik.

3.3. Voorzover het middel zich tegen dit oordeel richt, faalt het. Bij in eigen beheer gehouden pensioenverplichtingen die, zoals in het onderhavige geval, zijn aangegaan tegenover slechts enkele uitkeringsgerechtigden, is het niet in strijd met de regels van goed koopmansgebruik deze te waarderen overeenkomstig het door belanghebbende gevolgde stelsel, waarin de totale pensioenlast over de te verwachten diensttijd volgens het systeem van gelijkblijvende premies wordt verdeeld over de jaren waarop deze betrekking heeft. Ook artikel 9b van de Wet verzet zich niet tegen een zodanig stelsel.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep ongegrond, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 1420 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2001.

Van de Staatssecretaris van Financiën wordt ter zake van het door hem ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van ƒ 630.