Hoge Raad, 08-02-2002, AD3683, 36402
Hoge Raad, 08-02-2002, AD3683, 36402
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 februari 2002
- Datum publicatie
- 8 februari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2002:AD3683
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD3683
- Zaaknummer
- 36402
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
Nr. 36.402
8 februari 2002
FA
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2000, nr. BK-96/01305, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 1993 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd van ƒ 13.120, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 5 juli 2001 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur en tot vermindering van de aanslag.
3. Beoordeling van de middelen
3.1 De cassatiemiddelen komen beide op tegen het oordeel van het Hof dat de salariskosten verband houdend met de werkzaamheden van B ten behoeve van het kantoor van A in België op de voet van artikel 7 van het Verdrag met België in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de winst van de Belgische vaste inrichting, ter zake van welke winst belanghebbende recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. De middelen voeren aan dat de maatschap A als een persoon in de zin van het Verdrag dient te worden beschouwd, dat dientengevolge uitsluitend de opbrengsten en kosten van de maatschap in dezen een rol spelen, dat het Hof ten onrechte rekening heeft gehouden met kosten die de maatschap niet aangaan en dat de hier bedoelde kosten niet betrokken mogen worden bij de berekening van de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.
3.2. De middelen treffen doel. Belanghebbende heeft ingevolge artikel 7 en artikel 24, paragraaf 1, onderdeel 2, van het Verdrag recht op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting voor haar aandeel in de winst van de maatschap A voorzover die kan worden toegerekend aan het kantoor van de maatschap in Q, welk kantoor voor de maatschap een vaste inrichting in België vormt. Zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal, in de onderdelen 4.9 en 4.10, is er geen goede grond om bij de toerekening van de winst van de maatschap aan de vaste inrichting in België mede in aanmerking te nemen niet ten laste van de maatschap gekomen kosten welke zijn gemaakt door belanghebbende zelf of door een van de andere leden van de maatschap, waaronder D B.V. Zoals is uiteengezet in voormelde conclusie, in de onderdelen 4.11 tot en met 4.13, is er evenmin een goede grond om bij de toerekening van winst van de maatschap aan de vaste inrichting in België als een aftrekpost in aanmerking te nemen de waarde van door D B.V. of enig ander lid van de maatschap ingebrachte arbeid, voorzover aangewend ten behoeve van de vaste inrichting.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof en die van de Inspecteur,
vermindert de aanslag met ƒ 3270 tot ƒ 9850 (€ 4469,74),
gelast dat de Staatssecretaris van Financiën aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 630, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 75, derhalve in totaal ƒ 705 (€ 319,92),
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op ƒ 2130 (€ 966,55) voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de persoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en C.B. Bavinck, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2002.