Home

Hoge Raad, 09-08-2002, AE1527, 36578

Hoge Raad, 09-08-2002, AE1527, 36578

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 augustus 2002
Datum publicatie
9 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE1527
Formele relaties
Zaaknummer
36578

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.578

9 augustus 2002

JMH

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 september 2000, nr. 97/20720, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 369.035, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar bedrag van ƒ 362.148.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 346.904. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën en belanghebbende hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 7 maart 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep van belanghebbende, vernietiging van de uitspraak van het Hof en van die van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 321.627.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel van belanghebbende

3.1. Het Hof heeft de door belanghebbende voor de waardering van de door haar in eigen beheer gehouden pensioenverplichtingen gehanteerde premie-bij-indiensttreding-methode verworpen als zijnde niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik en strijdig met algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.

3.2. De door belanghebbende gehanteerde methode houdt in dat de voorziening op de balansdatum wordt berekend door van de contante waarde van de toekomstige pensioenuitkeringen af te trekken de contante waarde van de toekomstige premies die verschuldigd zouden zijn indien het pensioen vanaf de datum van indiensttreding tegen gelijkblijvende premies zouden zijn ondergebracht bij een professionele verzekeraar.

3.3. Bij in eigen beheer gehouden pensioen-verplichtingen die, zoals in het onderhavige geval, zijn aangegaan tegenover slechts enkele uitkeringsgerechtigden, is het niet in strijd met de regels van goed koopmansgebruik deze te waarderen, zoals belanghebbende heeft gedaan, overeenkomstig een stelsel waarin de totale pensioenlast over de te verwachten diensttijd volgens het systeem van gelijkblijvende premies wordt verdeeld over de jaren waarop deze betrekking heeft. Ook artikel 9b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verzet zich niet tegen een zodanig stelsel. Buiten geschil is dat belanghebbende bij de toepassing van het door haar gehanteerde stelsel is uitgegaan van een rekenrente en sterftekansen die kunnen worden aangemerkt als 'algemeen aanvaarde actuariële grondslagen' als bedoeld in artikel 9b. Het middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Overeenkomstig het primaire standpunt van belanghebbende dient de haar opgelegde aanslag te worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 321.627.

4. Beoordeling van de middelen van de Staatssecretaris

De middelen van de Staatssecretaris zijn gericht tegen de beslissing van het Hof over het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende. Nu evenwel de aanslag moet worden verminderd overeenkomstig het primaire standpunt van belanghebbende, heeft de Staatssecretaris geen belang bij zijn beroep.

5. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van de gedingen in cassatie.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond,

verklaart het beroep van belanghebbende gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 321.627,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van haar beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 630 (€ 283,50),

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van de gedingen in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2002.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 327.