Home

Hoge Raad, 09-08-2002, AE1528, 36930

Hoge Raad, 09-08-2002, AE1528, 36930

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
9 augustus 2002
Datum publicatie
9 augustus 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE1528
Formele relaties
Zaaknummer
36930

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

D e r d e K a m e r

Nr. 36.930

9 augustus 2002

JMH

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z, tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 16 januari 2001, nr. BK- 97/01641, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1995 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 38.809, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van ƒ 30.840. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 7 maart 2002 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof en van die van de Inspecteur, en vermindering van de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft de door belanghebbende voor de waardering van de door haar in eigen beheer gehouden pensioenverplichtingen gehanteerde premie-bij-indiensttreding-methode verworpen als zijnde niet in overeenstemming met goed koopmansgebruik.

3.2. Bij in eigen beheer gehouden pensioenverplichtingen die, zoals in het onderhavige geval, zijn aangegaan tegenover slechts enkele uitkeringsgerechtigden, is het niet in strijd met de regels van goed koopmansgebruik deze te waarderen, zoals belanghebbende heeft gedaan, overeenkomstig een stelsel, waarin de totale pensioenlast over de te verwachten diensttijd volgens het systeem van gelijkblijvende premies wordt verdeeld over de jaren waarop deze betrekking heeft. Ook artikel 9b van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 verzet zich niet tegen een zodanig stelsel. Buiten geschil is dat belanghebbende bij de toepassing van het door haar gehanteerde stelsel is uitgegaan van een rekenrente en sterftekansen die kunnen worden aangemerkt als 'algemeen aanvaarde actuariële grondslagen' als bedoeld in artikel 9b. De middelen slagen derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Overeenkomstig het primaire standpunt van belanghebbende dient de haar opgelegde aanslag te worden verminderd tot een, berekend naar een belastbaar bedrag van nihil.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van de gedingen in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de proceskosten, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,

vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar bedrag van nihil,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van haar beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van ƒ 630 (€ 283,50),

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2002.