Home

Hoge Raad, 08-11-2002, AE7308, 37002

Hoge Raad, 08-11-2002, AE7308, 37002

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 november 2002
Datum publicatie
8 november 2002
ECLI
ECLI:NL:HR:2002:AE7308
Formele relaties
Zaaknummer
37002

Inhoudsindicatie

-

Uitspraak

Nr. 37.002

8 november 2002

WHK

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 14 december 2000, nr. 97/20604, betreffende na te melden door V.o.f. X te Z op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft over het tijdvak eerste kwartaal 1997 op aangifte een bedrag van f 10.173 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van f 2068, welk verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft deze uitspraak vernietigd en bepaald dat aan belanghebbende een teruggaaf van te veel voldane omzetbelasting dient te worden verleend van f 2068. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal L.F. van Kalmthout heeft op 17 mei 2002 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof.

3. Beoordeling van het middel

3.1.1. Belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), houdt zich bezig met de verkoop van hard- en software en de advisering bij automatisering. Vanaf 1 september 1996 heeft belanghebbende samen met een negental onderwijsinstellingen deelgenomen aan een als 'consortium' aangeduid samenwerkingsverband ter uitvoering van een project inzake innovatie van een geautomatiseerd cliëntenadministratiesysteem. Namens het consortium heeft een van de deelnemende onderwijsinstellingen een subsidieaanvraag verzorgd in het kader van de Regeling BVE 2000 van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de subsidieaanvraag is een begroting opgenomen waarin een verdeling van de aangevraagde subsidiebedragen over de deelnemers aan het consortium is opgenomen. De subsidie is conform de aanvraag verleend.

3.1.2. Belanghebbende heeft over het eerste kwartaal 1997 voor haar werkzaamheden ten behoeve van het project f 2068 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de subsidie niet belast is, maar de vergoeding voor de werkzaamheden van belanghebbende wel en op grond daarvan belanghebbendes bezwaar afgewezen.

3.2. Het Hof heeft aan de hiervóór in 3.1.1 vermelde feiten de gevolgtrekking verbonden dat belanghebbende deelnemer is van het consortium, dat zij in de aanvraag van de subsidie in het kader van de Regeling BVE 2000 voor 1996 wordt vermeld als een van de (mede-) aanvragende instellingen en dat het consortium een project heeft uitgevoerd waarvoor financiering ontvangen is, welke financiering niet onderworpen is aan omzetbelasting. Op grond daarvan heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende geen werkzaamheden heeft verricht jegens het consortium, maar werkzaam is geweest als deelnemer van het consortium, en dat belanghebbende daarvoor een onbelaste vergoeding heeft ontvangen, zijnde het aan haar toekomende deel van de door het consortium ontvangen financiering, bepaald volgens de voorwaarden van de Regeling BVE 2000 voor 1996. De omstandigheid dat de vergoeding is ontvangen door een van de deelnemende onderwijsinstellingen en vervolgens is doorbetaald aan belanghebbende doet aan het voorgaande naar 's Hofs oordeel niet af, omdat uit de - hiervóór in 3.1.1 weergegeven - feiten volgt dat die onderwijsinstelling in wezen binnen het consortium een kassiersfunctie vervulde.

3.3. Tegen deze oordelen richt zich het middel met het betoog dat de omstandigheid dat belanghebbende deel uitmaakt van het aanvragende consortium onverlet laat het feit dat de door belanghebbende in het kader van het project verrichte werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als het verrichten van economische activiteiten, en dat meer in het bijzonder de prestaties van belanghebbende jegens het consortium of de overige partijen van het consortium zijn verricht; dat met de in de Regeling BVE 2000 bedoelde innovatie van leermiddelen of leermethoden de in het consortium deelnemende scholen (direct) gebaat zijn; dat belanghebbende bedoelde activiteiten niet ten eigen nutte verricht, zoals ook blijkt uit de projectbeschrijving, waarin wordt vermeld dat bij de realisatie van de producten wordt samengewerkt met belanghebbende als de leverancier van de software.

3.4. Het middel slaagt. De omstandigheden dat belanghebbende deelnemer was van het consortium, dat zij als zodanig medeaanvrager van de subsidie is geweest en dat zij een deel van die subsidie door bemiddeling van een van de deelnemende onderwijsinstellingen heeft verkregen, noch het al dan niet belastbaar zijn van de subsidie, zijn van belang voor het antwoord op de vraag of belanghebbende prestaties in het economische verkeer heeft verricht. De door het Hof vastgestelde feiten en de stukken van het geding, waaronder een factuur voor de in het kader van het project verrichte werkzaamheden, waarin bedragen worden genoemd op basis van gewerkte uren, laten geen andere conclusie toe dan dat tussen de door belanghebbende, ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet, ten behoeve van het binnen het consortium uitgevoerde project verrichte werkzaamheden en de bedragen die belanghebbende heeft ontvangen een rechtstreeks verband bestaat, zodat - gelet op onder meer de uitspraak van het Hof van Justitie van de EG 8 maart 1988, zaak 102/86, Apple and Pear Development Council, Jurispr. 1988, blz. 1443, en het arrest van de Hoge Raad van 23 november 1994, nr. 29186, BNB 1995/215 - sprake is van tegen een vergoeding verrichte prestaties. 's Hofs uitspraak kan mitsdien niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

bevestigt de uitspraak op het bezwaarschrift.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.C. van Oven, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en in het openbaar in het openbaar uitgesproken op 8 november 2002.