Home

Hoge Raad, 05-09-2003, AF4953, 37784

Hoge Raad, 05-09-2003, AF4953, 37784

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 september 2003
Datum publicatie
5 september 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF4953
Formele relaties
Zaaknummer
37784
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 67g, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 226

Inhoudsindicatie

Nr. 37.784 5 september 2003 JMH gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 2001, nr. P 00/03476, betreffende na te melden aanslag in de hondenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking. 1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof ...

Uitspraak

Nr. 37.784

5 september 2003

JMH

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 8 oktober 2001, nr. P 00/03476, betreffende na te melden aanslag in de hondenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Aanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 ter zake van het houden van een of meer honden een aanslag in de hondenbelasting van de gemeente Waterland opgelegd, ten bedrage van ƒ 180, alsmede een boete van ƒ 180. De aanslag en de boete zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de chef van het bureau Financiën van de gemeente Waterland (hierna: de Chef) verminderd tot een bedrag van elk ƒ 75.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de op de boetebeschikking betrekking hebbende uitspraak vernietigd, de boetebeschikking vernietigd, en de op de aanslag betrekking hebbende uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waterland (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend en daarin tevens het incidentele beroep beantwoord.

Het College heeft in het principale beroep een conclusie van dupliek ingediend.

De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 14 januari 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van zowel het principale als het incidentele beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de in het principale beroep aangevoerde klachten

De klachten berusten op de opvatting dat ter zake van het houden van een waakhond geen hondenbelasting mag worden geheven. Die opvatting vindt geen steun in het recht. De klachten falen derhalve.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

4.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de Chef niet aannemelijk heeft gemaakt dat - overeenkomstig het bepaalde in artikel 67g, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) - belanghebbende uiterlijk op het tijdstip van oplegging van de boete in kennis is gesteld van de gronden waarop de oplegging van de boete berust. Bij dit oordeel is het Hof kennelijk en terecht ervan uitgegaan dat aan het voorschrift van artikel 67g, lid 2, niet wordt voldaan door publicatie van het door het College vastgestelde beleid inzake het opleggen van boetes. Dit voorschrift dient aldus te worden verstaan dat in elk individueel geval waarin tot oplegging van een boete wordt overgegaan, mededeling aan de betrokken belastingplichtige moet worden gedaan van de gronden waarop in dat specifieke geval de oplegging van de boete berust. Voorzover het middel uitgaat van een andere opvatting, faalt het.

's Hofs oordeel dat niet aannemelijk is dat zodanige mededeling is gedaan, is van feitelijke aard en behoefde geen nadere motivering, zodat het in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden. Voor een nadere bewijslevering is in cassatie geen plaats.

4.2. Het middel keert zich voor het overige tegen 's Hofs oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte. Het berust in zoverre op feiten waarvan uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan. Daarop kan geen acht worden geslagen, omdat zulks een onderzoek van feitelijke aard zou vergen, waarvoor in cassatie geen plaats is. Het middel kan derhalve ook in zoverre niet tot cassatie leiden.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart zowel het principale beroep als het incidentele beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president E. Korthals Altes als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 5 september 2003.