Home

Hoge Raad, 08-08-2003, AF7866, 38230

Hoge Raad, 08-08-2003, AF7866, 38230

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 augustus 2003
Datum publicatie
11 augustus 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AF7866
Formele relaties
Zaaknummer
38230

Inhoudsindicatie

Nr. 38.230 8 augustus 2003 EC gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2002, nr. 0052/2000 TC, betreffende na te melden beschikkingen, houdende bindende tariefinlichtingen. 1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof...

Uitspraak

Nr. 38.230

8 augustus 2003

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 2 april 2002, nr. 0052/2000 TC, betreffende na te melden beschikkingen, houdende bindende tariefinlichtingen.

1. Beschikkingen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn op haar verzoek door de Inspecteur achttien bindende tariefinlichtingen verstrekt voor schoeisel, welke beschikkingen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie. Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie, heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 februari 2003 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

De bindende tariefinlichtingen zijn afgegeven voor schoeisel dat in de aanvragen was omschreven als schoeisel met een aangezette zool van textiel.

De desbetreffende schoenen hebben een buitenzool van kunststof en een bovendeel van leder. Op de buitenzool van kunststof is, binnen de rand van de zool, een laag textiel met een dikte van minder dan 1 mm aangebracht. Het productieproces van de buitenzool verloopt als volgt: de laag textiel wordt op maat gestanst en vervolgens in een mal gelegd. De mal wordt daarna onder druk volgespoten met vloeibaar PVC dat na droging is gehecht met de laag textiel.

De Inspecteur heeft bij zijn bestreden beschikkingen de goederen ingedeeld onder de posten 6403 99 96 dan wel 6403 99 98 van de gecombineerde nomenclatuur (GN).

3.2. In de GN is post 6403 als volgt omschreven: "Schoeisel met buitenzool van rubber, van kunststof, van leder of van kunstleder en met bovendeel van leder". Ingevolge aantekening 4, letter b, op hoofdstuk 64, waarin deze post is opgenomen, "wordt de aard van de buitenzool bepaald door het materiaal dat met het grootste oppervlak in aanraking komt met de grond; toebehoren en versterkingen, zoals punten, dwarsreepjes, nagels, schoenbeslag of soortgelijke voorzieningen worden daarbij buiten beschouwing gelaten". Ingevolge aanvullende aantekening 2 op hoofdstuk 64 van de GN worden voor de toepassing van aantekening 4, letter b, "een of meer lagen van textielstoffen die niet de kenmerken bezitten die gewoonlijk zijn vereist voor normaal gebruik van een buitenzool (bijvoorbeeld duurzaamheid, sterkte, enz.), bij het bepalen van de aard van de zool buiten beschouwing gelaten".

3.3. Het Hof heeft niet aannemelijk geoordeeld dat de laag textiel die op de buitenzool van het onderhavige schoeisel is aangebracht, de kenmerken bezit die gewoonlijk vereist zijn voor normaal gebruik van een buitenzool in de zin van aantekening 4, letter b, en aanvullende aantekening 2 op hoofdstuk 64 van de GN, en geoordeeld dat deze laag moet worden aangemerkt als toebehoren in de zin van eerstbedoelde aantekening, zodat deze bij de beoordeling van het schoeisel buiten beschouwing moet blijven. Volgens het Hof doet de conclusie van het TNO dat iedere textiellaag een verschillende duurzaamheid bezit en een bijdrage levert aan de duurzaamheid van de desbetreffende schoenen, aan zijn eerstvermelde oordeel niet af.

3.4. Middel I betoogt dat een toetsing van de bevindingen, neergelegd in het door belanghebbende overgelegde rapport van een door TNO Industrie verricht onderzoek, aan de bewoordingen van post 6403 en de daarop betrekking hebbende aantekeningen, het Hof had moeten doen concluderen dat het onderhavige schoeisel niet valt onder die post. Het middel faalt. 's Hofs oordeel over de indeling van dit schoeisel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting met betrekking tot de uitlegging en toepassing van de GN. Voorzover het middel stelt dat het Hof de bevindingen van TNO Industrie onjuist heeft geïnterpreteerd, kan het evenmin doel treffen. De uitlegging van het TNO-rapport is voorbehouden aan het Hof als de rechter die over de feiten oordeelt, zodat 's Hofs oordeel te dier zake in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.

3.5. Middel II bouwt voort op middel I en faalt derhalve eveneens. Het miskent bovendien dat de waardering van de bewijsmiddelen is voorbehouden aan het Hof.

3.6. Middel III verwijt het Hof dat het zich niet heeft laten leiden door de objectieve kenmerken en eigenschappen van het schoeisel. Het middel mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft beoordeeld of de laag textiel de kenmerken bezit die gewoonlijk zijn vereist voor normaal gebruik van een buitenzool. Zijn negatieve bevinding daaromtrent liet, gelet op aantekening 4, letter b, en aanvullende aantekening 2 op hoofdstuk 64 van de GN, geen ruimte voor een andere conclusie dan die welke het Hof daaruit heeft getrokken, te weten dat bij het bepalen van de aard van de buitenzool de textiellaag buiten beschouwing moest worden gelaten. Hetgeen het Hof nog nader heeft overwogen over de functie en de kosten van de textiellaag als toebehoren, draagt zijn beslissing niet. Middel III kan daarom niet tot cassatie leiden.

3.7. Middel IV verwijt het Hof dat het is voorbijgaan aan het door belanghebbende vermelde feit dat voor één van de in geding zijnde schoenen in het verleden een bindende tariefinlichting is afgegeven, inhoudende indeling onder GN-code 6405 1090 00. Dit feit als zodanig is echter niet van invloed op de beoordeling waartoe de indiening van de onderhavige aanvragen voor een bindende tariefinlichting de Inspecteur noopte. Het middel faalt derhalve.

3.8. Middel V strekt ten betoge dat het Hof zijn oordeel omtrent de kenmerken van de laag textiel op de buitenzool ontoereikend heeft gemotiveerd nu het dit oordeel niet heeft gebaseerd op door deskundigen verricht onderzoek. Het middel wordt tevergeefs voorgesteld. Het Hof heeft ter motivering van zijn bestreden oordeel verwezen naar hetgeen het heeft geconstateerd bij het bezien van het overgelegde monster. Kennelijk heeft het Hof gemeend dat het geen nadere gegevens nodig had om tot dit oordeel te komen. Zulks is niet onbegrijpelijk in het licht van de omstandigheid dat de laag textiel een dikte had van minder dan 1 mm en belanghebbende niet had gesteld dat het gebruikte textiel eigenschappen had die voor textiel bijzonder zijn.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J. Zuurmond als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.G. van Vliet, P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2003.