Home

Hoge Raad, 12-09-2003, AK3451, 38549

Hoge Raad, 12-09-2003, AK3451, 38549

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 september 2003
Datum publicatie
12 september 2003
ECLI
ECLI:NL:HR:2003:AK3451
Formele relaties
Zaaknummer
38549
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 13

Inhoudsindicatie

Nr. 38.549 12 september 2003 AF gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2002, nr. BK 148/02, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. 1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof ...

Uitspraak

Nr. 38.549

12 september 2003

AF

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 16 augustus 2002, nr. BK 148/02, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 84.739, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een naar een belastbaar inkomen van ƒ 82.149. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende, die in 1999 woonde te S en werkzaam was bij de regiopolitie te Q, heeft in dat jaar voor zijn woon-werkverkeer gedurende ten minste vier dagen per week gebruik gemaakt van het openbaar vervoer per bus. Voor dat vervoer werd hem door de busmaatschappij geen kosten in rekening gebracht. Tussen de busmaatschappij en de regiopolitie bestond een afspraak dat de leden van de regiopolitie tijdens hun diensttijd gratis gebruik konden maken van het openbaar vervoer per bus.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige. Daarbij is het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat de vrij vervoerregeling voor agenten van de regiopolitie in het onderhavige jaar niet van toepassing was op belanghebbendes woon/werkverkeer. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is voorts niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. Het middel faalt derhalve in zoverre.

3.3. Voorzover het middel uitgaat van de opvatting dat de enkele omstandigheid dat het gratis vervoer voortvloeide uit de hoedanigheid van politiefunctionaris reeds met zich meebrengt dat sprake is van vervoer vanwege de inhoudingsplichtige, faalt het eveneens. Deze opvatting vindt geen steun in artikel 13, lid 3, van de Wet op de loonbelasting 1964 en artikel 1, lid 2, letter d, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990 noch in de wetsgeschiedenis dienaangaande. Het middel faalt derhalve ook voor het overige.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2003.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 348.