Hoge Raad, 13-08-2004, AF7810, 37408 37409 37410
Hoge Raad, 13-08-2004, AF7810, 37408 37409 37410
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 augustus 2004
- Datum publicatie
- 16 augustus 2004
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2004:AF7810
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2004:AF7810
- Zaaknummer
- 37408 37409 37410
- Relevante informatie
- Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 228
Inhoudsindicatie
Precariobelasting, leidingen en kabels in gemeentegrond, gedoogplicht?
Uitspraak
Nrs. 37.408,37.409,37.410
13 augustus 2004
BL
gewezen op de beroepen in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Gravenhage tegen de uitspraken van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 juni 2001, nrs. BK-97/02710, BK-97/04000 en BK-97/02713, betreffende na te melden aan X N.V. te Z opgelegde aanslagen in de precariorechten c.q. precariobelasting van de gemeente 's-Gravenhage.
1. Aanslagen, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1994, 1995 en 1996 aanslagen in de precariorechten c.q. precariobelasting opgelegd ten bedrage van respectievelijk ƒ 93.966, ƒ 93.966 en ƒ 96.071, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de directeur der Gemeentebelastingen zijn gehandhaafd.
Belanghebbende is van die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft bij afzonderlijke uitspraken de uitspraken van de directeur, alsmede de aanslagen vernietigd. De uitspraken van het Hof zijn aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het College) heeft tegen 's Hofs uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft verweerschriften ingediend.
Het College heeft conclusies van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft conclusies van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal J.W. Ilsink heeft op 25 februari 2003 geconcludeerd tot gegrondverklaring van de beroepen in cassatie en tot verwijzing van de zaken naar een ander gerechtshof ter verdere berechting.
De Hoge Raad heeft de zaken ter behandeling gevoegd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Op grond van de Elektriciteitsverordening voor Zuid-Holland en de Gasverordening Zuid-Holland is aan belanghebbende vergunning verleend voor de levering van elektriciteit respectievelijk de uitoefening van het gasbedrijf in (onder meer) de gemeente Wateringen.
Per 1 januari 1994 is als gevolg van een gemeentelijke grenswijziging het grondgebied genaamd het Wateringse Veld, dat voordien in de gemeente Wateringen lag, binnen de gemeentegrenzen van de gemeente 's-Gravenhage komen te liggen. De grenswijziging heeft tot gevolg gehad dat de door belanghebbende beheerde gasleidingen en elektriciteitskabels die voorheen in grond lagen, die toebehoorde aan de gemeente Wateringen, met ingang van 1 januari 1994 zijn komen te liggen in grond die aan de gemeente 's-Gravenhage toebehoort.
In het kader van de grenswijziging heeft belanghebbende van het Gemeenschappelijk Energiebedrijf Zuid-Holland, vergunninghouder in de gemeente 's-Gravenhage, het verzoek ontvangen om voor een overgangsperiode de energielevering te blijven verzorgen in het naar de gemeente 's-Gravenhage overgegane gebied.
De onderhavige aanslagen zijn aan belanghebbende opgelegd ter zake van het hebben van leidingen en kabels in voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond.
3.2. Het Hof heeft kennelijk aan zijn oordeel (onderdeel 7.3 van de bestreden uitspraken) dat belanghebbende krachtens de concessie verplicht was tot de levering van energie in (onder meer) de gemeente Wateringen en daaruit voortvloeiend gerechtigd en verplicht was tot het binnen die gemeente hebben van de werken met behulp waarvan gas en elektriciteit worden geleverd, de gevolgtrekking verbonden (onderdeel 7.4) dat op de gemeente Wateringen (en later op de gemeente
's-Gravenhage) de verplichting rustte tot het gedogen van die werken in de haar toebehorende grond.
3.3 De enkele omstandigheid dat belanghebbende op grond van de haar door de provincie verleende vergunning gehouden was in de gemeente Wateringen (later 's-Gravenhage) gas en elektriciteit te leveren, bracht evenwel voor die gemeente(n) niet de verplichting mee te gedogen dat de haar toebehorende grond zou worden gebruikt om daarin de voor die leveringen nodige leidingen en kabels te laten liggen. Voorzover 's Hofs hiervoor in 3.2 weergegeven gevolgtrekking steunt op de opvatting dat de bedoelde omstandigheid wel zonder meer een gedoogverplichting als hiervoor bedoeld meebracht, berust 's Hofs oordeel op een onjuiste rechtsopvatting. Voorzover het Hof van de juiste rechtsopvatting is uitgegaan, behoefde zijn oordeel nadere motivering, welke echter ontbreekt.
3.4. Ook 's Hofs oordeel in de zaak met nummer BK-97/02713 (onderdeel 7.5) dat gesteld noch gebleken is dat de gemeente Wateringen heeft veroorloofd of toegestaan dat belanghebbende voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde grond had, kan niet zonder meer leiden tot de gevolgtrekking dat ter zake daarvan geen precariorechten mogen worden geheven, nu die belastingen niet slechts mogen worden geheven indien een gemeente toestemming heeft gegeven voor zodanig gebruik van haar grond, maar ook indien die gemeente dat gebruik slechts (onverplicht) gedoogt.
3.5. De middelen slagen in zoverre. 's Hofs uitspraken kunnen niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van de gedingen voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart de beroepen gegrond,
vernietigt de uitspraken van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht, en
verwijst de gedingen naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaken met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, J.C. van Oven en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2004.