Home

Hoge Raad, 02-12-2005, AR7769, 40079

Hoge Raad, 02-12-2005, AR7769, 40079

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
2 december 2005
Datum publicatie
2 december 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AR7769
Formele relaties
Zaaknummer
40079
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-05-2024 tot 01-03-2027] art. 6:22, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 217, Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 233a

Inhoudsindicatie

Leges 2000.

Uitspraak

Nr. 40.079

2 december 2005

PEB

gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 27 juni 2003, nr. 02/2846, betreffende na te melden van X te Z geheven leges.

1. Heffing, bezwaar en geding voor het Hof

Van belanghebbende is bij schriftelijke kennisgeving, gedagtekend 25 maart 2002, wegens het in behandeling nemen van een aanvraag tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan een bedrag van € 4537,80 aan leges geheven. Dat bedrag is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd afdeling Financiën van de gemeente Heerde (hierna: het hoofd) gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en voorzover in cassatie van belang de uitspraak, alsmede het heffingsbesluit van het hoofd vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerde (hierna: het college) heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 17 november 2004 geconcludeerd tot verwerping van het beroep in cassatie.

Het college heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende was eigenaar van een woning. Het perceel waarop die woning stond, lag in het gebied van het bestemmingsplan Agrarisch Gebied van de gemeente Heerde. In dat bestemmingsplan had het perceel de bestemming 'houtopstanden' gekregen.

3.1.2. Belanghebbende heeft de gemeenteraad van Heerde verzocht het Bestemmingsplan Agrarisch Gebied partieel te wijzigen, zodat de woning op het perceel van belanghebbende weer 'gelegaliseerd' zou worden.

3.1.3. Bij brief gedagtekend 1 mei 2000 heeft het college meegedeeld:

Op basis van de gemeentelijke legesverordening komen de aan het in procedure brengen van een bestemmingsplan verbonden kosten ook voor uw rekening. De kosten (...) zijn door ons begroot op maximaal ƒ 10.000,=, te weten:

- kosten stedenbouwkundige/opstellen plan ƒ 3.500,=;

- kosten begeleiding procedure ƒ 4.500,=;

- advertenties ƒ 2.000,=.

De kosten worden, nadat de procedure is afgerond, in rekening gebracht, ongeacht de uitkomst van de procedure.

3.1.4. In de (hiervoor onder 1 genoemde) schriftelijke kennisgeving staat vermeld:

De door de gemeente voor de herziening gemaakte kosten zijn als volgt:

fl. €

Advertentiekosten, vastbedrag: 1.450,00 657,98

Kosten eigen dienst: 3.305,22 1.499,84

Kosten Witpaard Partners: 6.154,61 2.792,84

Totale kosten: 10.909,83 4.950,67

De totale kosten passen niet binnen het geraamde bedrag van € 4537,80 (fl. 10.000,--). Derhalve wordt het totale geraamde bedrag in rekening gebracht.

3.2.1. Artikel 2 van de Legesverordening gemeente Heerde 2000 (hierna: de Verordening) bepaalt dat onder de naam 'leges' rechten worden geheven ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van de diensten, bedoeld in de Verordening en in de bij de Verordening behorende tabel (hierna: de Tarieventabel). Artikel 5, lid 1, van de Verordening bepaalt dat de leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de Tarieventabel.

3.2.2. Hoofdstuk 5 van de Tarieventabel heeft als opschrift 'Bouwvergunningen'. Onderdeel 5.5 is opgenomen in dat hoofdstuk en luidt:

Indien op aanvraag een besluit moet worden genomen tot (partiële) herziening van een geldend bestemmingsplan, worden de hieraan verbonden werkelijke kosten bij de aanvrager in rekening gebracht. Over de hoogte van het in rekening te brengen bedrag wordt de aanvrager voor het in behandeling nemen van de aanvraag door middel van een gespecificeerde begroting van de kosten door burgemeester en wethouders geïnformeerd.

3.2.3. Artikel 6 van de Verordening heeft als opschrift 'Wijze van heffing' en luidt:

De leges worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota, of andere schriftuur.

3.3. Voor het Hof heeft belanghebbende - als enige grief - aangevoerd dat de door hem aangevraagde wijziging van het bestemmingsplan (ter zake waarvan de leges verschuldigd zijn geworden) noodzakelijk is geworden doordat de gemeente bij een eerdere wijziging van het bestemmingsplan de bestemming van het hem toebehorende perceel abusievelijk heeft gewijzigd van 'woondoeleinden' in 'houtopstanden'; abusievelijk, omdat op dat perceel reeds tientallen jaren een (door hem bewoonde) woning stond. Tegen deze achtergrond was er geen plaats om belanghebbende te belasten met de kosten van de bestemmingsplanwijziging, aldus de grief.

Het Hof heeft deze grief niet behandeld.

3.4. In plaats daarvan heeft het Hof ambtshalve een aantal gronden bijgebracht die - naar 's Hofs kennelijke oordeel - ieder voor zich zouden moeten leiden tot vernietiging van het heffingsbesluit. De middelen voeren terecht aan dat geen van deze gronden deugdelijk is.

3.4.1. Onjuist is 's Hofs oordeel (in 5.1) dat de belastingplichtige door het ontbreken van een tarief niet in staat zou zijn de omvang van de leges te kennen vóór het in behandeling nemen van de aanvraag. Een tarief ontbreekt niet: in onderdeel 5.5 van de Tarieventabel is immers bepaald dat voor een geval als hier aan de orde de werkelijke kosten in rekening worden gebracht. De omvang van de in een bepaald geval te heffen leges kan een belastingplichtige kennen doordat aldaar tevens is bepaald: 'Over de hoogte van het in rekening te brengen bedrag wordt de aanvrager voor het in behandeling nemen van de aanvraag door middel van een gespecificeerde begroting van de kosten door burgemeester en wethouders geïnformeerd'. Aldus verzekert de Verordening dat aan de belastingplichtige vooraf voldoende inzicht wordt gegeven in het beloop van het van hem te heffen bedrag.

3.4.2. Juist is dat tariefonderdeel 5.5 niet de door het Hof bedoelde 'meerdaagse bedenktijd' kent. Dit leidt echter niet tot onverbindendheid. Bij het ontbreken van een uitdrukkelijke bepaling over een zodanige bedenktijd moet worden aangenomen dat de belastingplichtige in voorkomend geval de heffing zal kunnen bestrijden op de grond dat de gemeente de aanvraag in behandeling neemt (waarmee het belastbare feit plaatsvindt) zonder voldoende zeker te zijn of de kostenopgaaf de aanvrager al dan niet aanleiding geeft de aanvraag in te trekken.

3.4.3. Onjuist is 's Hofs oordeel (in 5.2) dat kostenopgaaf door het college zich niet verdraagt met de volgens artikel 217 van de Gemeentewet aan de gemeenteraad toekomende bevoegdheid tot vaststelling van het tarief. De gemeenteraad heeft in de Tarieventabel vastgelegd dat het tarief bestaat in de werkelijke kosten.

3.4.4. Onjuist is 's Hofs oordeel (in 5.2) dat kostenopgaaf door het college zich niet verdraagt met de bevoegdheid van de heffingsambtenaar tot vaststelling van het gevorderde bedrag. De kostenopgaaf is een begroting van de verwachte werkelijke kosten. Het bedrag aan uiteindelijk geheven leges, dat inderdaad door de heffingsambtenaar moet worden vastgesteld, kan lager uitvallen.

3.4.5. Artikel 6 van de Verordening voldoet aan de eisen van artikel 233a, lid 1, van de Gemeentewet. Onjuist is derhalve 's Hofs oordeel (in 5.3) dat de Verordening niet de wijze bepaalt waarop de belastingschuld aan de belastingplichtige wordt bekendgemaakt.

3.4.6. Indien het Hof met zijn oordeel (in 5.3) dat bekendmaking van de belastingschuld aan de gemachtigde van de belastingplichtige niet kan gelden als bekendmaking aan de belastingplichtige, bedoelt dat zulks nooit het geval kan zijn, is het onjuist. Het Hof heeft geen feiten vastgesteld die in dit bijzondere geval tot dat oordeel zouden moeten leiden, zodat op deze grond niet tot vernietiging van het heffingsbesluit kan worden geconcludeerd.

3.5. De Advocaat-Generaal heeft nog een grond genoemd die zou moeten leiden tot vernietiging van het heffingsbesluit: dat besluit zou blijkens de ondertekening 'namens het college, het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Bouwzaken' zijn genomen door het daartoe onbevoegde college van burgemeester en wethouders. Zonder feitenonderzoek, dat het Hof niet heeft ondernomen en waarvoor in cassatie geen plaats is, valt evenwel niet uit te sluiten dat het hoofd van de afdeling Ruimtelijke Ordening, Volkshuisvesting en Bouwzaken de kennisgeving heeft gedaan krachtens een hem door de heffingsambtenaar verstrekt mandaat (zoals het geval is volgens de reactie van het college op de conclusie van de Advocaat-Generaal), en dat de toevoeging 'namens het college' berust op een vormfout waaraan ingevolge artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht voorbijgegaan kan worden.

3.6. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissingen omtrent het griffierecht en de schadevergoeding, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2005.