Home

Hoge Raad, 24-06-2005, AS4117, 40182

Hoge Raad, 24-06-2005, AS4117, 40182

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 juni 2005
Datum publicatie
24 juni 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AS4117
Formele relaties
Zaaknummer
40182
Relevante informatie
Wet belastingen op milieugrondslag [Tekst geldig vanaf 01-07-2024 tot 01-01-2025] art. 36l, Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag [Tekst geldig vanaf 01-01-2023] art. 8j

Inhoudsindicatie

Artikel 36l, lid 11, WBM (oud). Kunnen instellingen zonder statuten in aanmerking komen voor teruggaaf van REB?

Uitspraak

Nr. 40.182

24 juni 2005

EC

gewezen op het beroep in cassatie van de gemeente Leiderdorp te Leiderdorp tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 september 2003, nr. BK-02/01565, betreffende de beschikking op haar verzoek om teruggaaf van regulerende energiebelasting.

1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbendes verzoek om gedeeltelijke teruggaaf van de aan haar in rekening gebrachte regulerende energiebelasting met betrekking tot elektriciteit verbruikt in het jaar 2000 is door de Inspecteur afgewezen. Deze beschikking is, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 22 december 2004 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van het middel

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat voor teruggaaf van belasting op grond van artikel 36l, lid 11, van de Wet belastingen op milieugrondslag (tekst tot en met 31 december 2001; hierna: de Wet), zoals uitgewerkt in artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag, is vereist dat de verzoekende instelling over statuten beschikt. Het Hof heeft verworpen de zienswijze van belanghebbende dat dit vereiste niet méér betekenis heeft dan dat de doelstelling van de instelling kenbaar is.

3.2. Het middel herhaalt het voor het Hof gehouden betoog dat voor belanghebbende, hoewel zij als gemeente geen statuten heeft, niet minder dan voor een instelling die wel statuten kent, voorschriften gelden waaruit kan worden afgeleid dat zij zich, zoals artikel 36l, lid 11, van de Wet vereist, bezighoudt met maatschappelijke, sociale of culturele activiteiten.

3.3. De tekst van artikel 36l, lid 11, van de Wet is afgestemd op het voor teruggaaf van belasting in aanmerking brengen van instellingen die geregeerd worden door bepalingen van privaatrecht. Belanghebbende, een publiekrechtelijke rechtspersoon, valt derhalve buiten de aldus omschreven doelgroep van voormelde bepaling. Uit de in de onderdelen 2.1.2 tot en met 2.1.6 van de bijlage bij de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven geschiedenis van de totstandkoming van artikel 36l, lid 11, van de Wet kan niet worden afgeleid dat de wetgever de bedoeling heeft gehad aan die bepaling een ruimer toepassingsbereik te geven dan met de bewoordingen van de bepaling tot uitdrukking is gebracht. In de toelichting op het amendement Reitsma dat de basis vormt van de onderhavige bepaling, is niet gerept over publiekrechtelijke lichamen, hetgeen zijn verklaring hierin kan vinden dat deze niet behoorden tot de instellingen die niet op andere wijze enige tegemoetkoming uit overheidsmiddelen zouden ontvangen ter compensatie van de regulerende energiebelasting. Het middel faalt derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2005.