Home

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3947, 38180

Hoge Raad, 15-04-2005, AT3947, 38180

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 april 2005
Datum publicatie
15 april 2005
ECLI
ECLI:NL:HR:2005:AT3947
Formele relaties
Zaaknummer
38180

Inhoudsindicatie

Harmonie-orkest. Aftrekbare gift?

Uitspraak

Nr. 38.180

15 april 2005

Za

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 12 april 2002, nr. 98/03507, betreffende na te melden aan X te Z opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1996 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 70.809, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 70.164. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende bespeelde in het onderhavige jaar in zijn vrije tijd een instrument in een plaatselijk harmonie-orkest (hierna: de harmonie). In dat jaar betaalde belanghebbende aan de stichting die de harmonie in stand hield, zes maal een bedrag van ƒ 32,50, in totaal derhalve ƒ 195.

3.2. Het Hof heeft - in cassatie onbestreden -geoordeeld dat de harmonie kan gelden als een het algemeen nut beogende instelling.

3.3. Het Hof heeft voorts geoordeeld dat niet is gebleken dat sprake is van de betaling van een contributie noch van nakoming van een verplichting van moraal en fatsoen, maar dat sprake is van bevoordelingen uit vrijgevigheid, aan welke bevoordelingen door belanghebbende geen op geld waardeerbare aanspraken worden ontleend.

3.4. Het middel acht onjuist 's Hofs oordeel dat geen sprake is van nakoming van een verplichting van moraal en fatsoen. Dit

betoog faalt bij gebrek aan belang. Voor het antwoord op de vraag of een betaling is aan te merken als een gift is - sinds de wijziging van artikel 47, lid 4, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet), per 1 januari 1990 - niet meer van belang of sprake is van een niet-verplichte dan wel van een verplichte bijdrage, terwijl daarvoor evenmin van belang is of de begiftigde de betaling mag beschouwen als de voldoening van een haar toekomende prestatie (HR 7 november 2003, nr. 38242, BNB 2004/31). Ook de klacht dat het Hof de bewijslast op dit punt onjuist zou hebben verdeeld faalt derhalve bij gebrek aan belang.

3.5. Voorts acht het middel duidelijk dat voor belanghebbende tegenover zijn betalingen een tegenprestatie staat, die naar de bewoordingen en de strekking van artikel 47 van de Wet als een op geld waardeerbare aanspraak moet worden bestempeld. 's Hofs andersluidende oordeel geeft evenwel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, en kan voor het overige als van feitelijke aard en - ook in het licht van hetgeen het Hof in 4.3 van zijn uitspraak heeft overwogen omtrent de activiteiten van de harmonie - niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Ook in zoverre kan het middel derhalve niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 april 2005.

Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 414.