Hoge Raad, 23-09-2005, AU3173, 41367
Hoge Raad, 23-09-2005, AU3173, 41367
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 september 2005
- Datum publicatie
- 23 september 2005
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2005:AU3173
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2004:AR2392
- Zaaknummer
- 41367
Inhoudsindicatie
Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm), regulerende energiebelasting, art. 36l, lid 11, Wbm, instelling van algemeen nut (zie HR 17 december 2004, nr. 40114 en HR 20 mei 2005, nr. 40637).
Uitspraak
Nr. 41.367
23 september 2005
RvS
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 september 2004, nr. P03/00997, betreffende na te melden beschikking op een verzoek van Stichting X te Z om teruggaaf van regulerende energiebelasting.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft op de voet van artikel 36l, lid 11, van de Wet belastingen op milieugrondslag (hierna: de Wbm) verzocht om teruggaaf van regulerende energiebelasting over het tijdvak 1 september 2001 tot en met 19 september 2002, welke verzoek door de Inspecteur bij beschikking van 5 december 2002 is afgewezen. Die beschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, voormelde uitspraak alsmede de beschikking van de Inspecteur vernietigd, en teruggaaf verleend van regulerende energiebelasting tot een bedrag van € 845. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris van Financiën heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1.1. Voorzover middel I zich keert tegen 's Hofs oordeel dat om in aanmerking te komen voor een teruggaaf van regulerende energiebelasting op de voet van artikel 36l, lid 11, van de Wbm, zoals die bepaling luidde tot en met 31 december 2001, niet vereist is dat belanghebbende kan worden aangemerkt als een het algemeen nut beogende instelling in de zin van artikel 24, lid 4, van de Successiewet, faalt het (vgl. HR 17 december 2004, nr. 40114, BNB 2005/81).
3.1.2. Voorzover middel I zich keert tegen 's Hofs oordeel dat tot de instellingen bedoeld in artikel 36l, lid 11, van de Wbm niet slechts kunnen worden gerekend instellingen die zich blijkens hun statuten ten doel stellen de uitoefening van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard, doch tevens instellingen die een gebouw exploiteren ten dienste van zodanige activiteiten, is het evenwel terecht voorgesteld. Noch uit de tekst van artikel 36l, lid 11, van de Wbm, noch uit de totstandkomingsgeschiedenis van die bepaling volgt dat de wetgever heeft beoogd de teruggaafregeling van toepassing te doen zijn op andere instellingen dan die welke zich ten doel stellen de uitoefening van activiteiten die zelf activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard zijn. Dat door die andere instellingen diensten worden verricht ten behoeve van instellingen die wel zelf dergelijke activiteiten ontplooien, doet daaraan niet af (vgl. HR 20 mei 2005, nr. 40637,
).3.2. Gelet op het vorenoverwogene heeft het Hof ten onrechte belanghebbende in het tijdvak waarover de teruggaaf is verzocht aangemerkt als een instelling in de zin van artikel 36l, lid 11, van de Wbm. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Middel II behoeft geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en
verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 september 2005.