Home

Hoge Raad, 17-02-2006, AP2046, 38995

Hoge Raad, 17-02-2006, AP2046, 38995

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
17 februari 2006
Datum publicatie
17 februari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AP2046
Formele relaties
Zaaknummer
38995

Inhoudsindicatie

- art. 5 CDW; vaststelling vertegenwoordiging van persoon die douaneaangifte doet, ontoereikende volmacht.

Uitspraak

Nr. 38.995

17 februari 2006

EC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 december 2002, nr. DK 00/90218, betreffende na te melden uitnodigingen tot betaling van douanerechten.

1. Uitnodigingen tot betaling, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende is bij één aanslagbiljet van 9 juli 1999 uitgenodigd tot betaling van bedragen aan douanerechten van in totaal ƒ 726.737,30 (€ 329.779,10). De uitnodigingen tot betaling zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Tariefcommissie. Het Hof, dat met ingang van 1 januari 2002 in de plaats is getreden van de Tariefcommissie, heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal W. de Wit heeft op 21 april 2004 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende bouwt in Nederland in opdracht van derden installaties voor de olie- en gaswinning op zee.

3.1.2. Ten behoeve van het uitvoeren van deze opdrachten heeft belanghebbende de Inspecteur verzocht haar vergunning te verlenen voor het gebruik van de douaneregeling actieve veredeling met toepassing van het schorsingssysteem. De Inspecteur heeft op 25 november 1991 deze vergunning aan belanghebbende verleend.

3.1.3. Belanghebbende heeft op 23 april 1997 verzocht om vervanging van de hiervóór vermelde vergunning door een nieuwe vergunning. Op 12 juni 1997 heeft de Inspecteur deze nieuwe vergunning verleend en de oude vergunning ingetrokken.

3.1.4. In het kader van de sub 3.1.3 bedoelde aanvraag voor een vergunning heeft belanghebbende aan de Inspecteur een machtiging, gedateerd 5 september 1996, overgelegd. Hierin is voorzover hier van belang het volgende vermeld:

"Ondergetekende (...)machtigt hierbij de personen genoemd in de bijgevoegde bijlage, om namens hem, op de Douaneposten ressorterende onder het Ambtsgebied van het Hoofd van het Douanedistrict P, de ingevolge wettelijke bepalingen inzake de douane en accijnzen, vereiste goederenaangiften te doen, die aangiften en andere vereiste bescheiden te ondertekenen, de verplichting tot zuivering over te nemen en voorts in het algemeen alles te doen wat nodig kan zijn of verlangd kan worden voor en in verband met het doen van aangiften en het vervullen van douane-formaliteiten. Hij verklaart, dat deze machtiging van kracht blijft tot van de intrekking schriftelijk is kennisgegeven aan het Douanedistrict te P, waarbij de datum van ontvangst van deze intrekking op het districtskantoor bepalend is. (...)

Bijlage, behorende bij machtiging van X BV, (...)

1.B (...) R [volgen handtekening en paraaf]

2.C (...) S [volgen handtekening en paraaf]"

3.1.5. De onderwerpelijke uitnodigingen tot betaling hebben betrekking op het bouwen van een productieplatform en een brugdeel in opdracht van G, gevestigd in Denemarken. In 1996 en in 1997 heeft K B.V. te S, met gebruikmaking van het aangeversnummer van D B.V., voor deze bouwwerken op eigen naam aangiften gedaan tot plaatsing van onderdelen van installaties voor de oliewinning op zee onder de douaneregeling actieve veredeling. Op de aangifteformulieren werd belanghebbende als geadresseerde vermeld en werd verwezen naar de aan belanghebbende verleende vergunning die op het tijdstip waarop de aangifte werd gedaan, van kracht was.

3.1.6. Naar aanleiding van de uitkomsten van een in 1999 bij belanghebbende verricht onderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de hiervóór vermelde onderdelen ten onrechte onder de douaneregeling actieve veredeling waren geplaatst, omdat niet aan de economische voorwaarden tot plaatsing onder deze regeling werd voldaan.

3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op de door belanghebbende verstrekte machtiging en de omstandigheden dat op de door de aangever op eigen naam ingediende aangiften belanghebbende staat vermeld als degene voor wie de goederen zijn bestemd en dat daarop gegevens van de vergunning van belanghebbende zijn vermeld, de aangever belanghebbende rechtsgeldig indirect heeft vertegenwoordigd bij het doen van de aangiften.

3.2.2. Middel 2 verzet zich tegen 's Hofs oordeel met het betoog dat dit oordeel onbegrijpelijk is, nu uit de aangifte volgt dat de aangever als douane-expediteur op eigen naam en voor eigen rekening heeft gehandeld.

3.2.3. Het middel slaagt. 's Hofs feitelijke en in cassatie niet bestreden vaststelling dat de aangiften zijn gedaan door en op naam van K B.V. alsmede de inhoud van de door belanghebbende verstrekte machtiging, laten geen andere conclusie toe dan dat de aangever niet heeft gehandeld als vertegenwoordiger van belanghebbende. Die aangever moet daarom, mede gelet op artikel 5, lid 4, tweede alinea, van het Communautair douanewetboek, geacht worden voor eigen rekening te hebben gehandeld.

Dit een en ander leidt tot de gevolgtrekking dat niet belanghebbende schuldenaar kan zijn geworden, nu de aangiften niet door haar op eigen naam en voor haar rekening zijn gedaan. Hieraan doet niet af dat op de aangiften belanghebbende als geadresseerde is vermeld en dat op de aangiften wordt verwezen naar de aan belanghebbende verleende vergunning actieve veredeling.

3.3. Op grond van het vorenstaande kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De middelen behoeven voor het overige geen behandeling. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatsecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaak met nummer 38994 met de onderhavige zaak samenhangt in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraken van de Inspecteur,

vernietigt de uitnodigingen tot betaling,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 327, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 204,20, derhalve in totaal € 531,20,

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 966, derhalve € 483, voor beroepsmatig verleende rechts-bijstand,

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op de helft van € 1207,50, derhalve € 603,75, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter en de raadsheren D.G. van Vliet, P. Lourens, J.W. van den Berge en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 februari 2006.