Hoge Raad, 17-03-2006, AU7372, 39292
Hoge Raad, 17-03-2006, AU7372, 39292
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 17 maart 2006
- Datum publicatie
- 17 maart 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AU7372
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AU7372
- Zaaknummer
- 39292
Inhoudsindicatie
6:7 en 6:11 Awb. Verschoonbare termijnoverschrijding. Gemachtigde was op de hoogte gesteld van naheffingsaanslag.
Uitspraak
Nr. 39.292
17 maart 2006
EC
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 november 2002, nr. 02/01506, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1. Naheffingsaanslag, beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is bij één biljet een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van ƒ 16.672 aan belasting, alsmede een boete van ƒ 4168. De tegen de naheffingsaanslag en de boetebeschikking door belanghebbende gemaakte bezwaren zijn bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur welke de boete betreft vernietigd, de boetebeschikking vernietigd en de uitspraak van de Inspecteur welke de naheffingsaanslag betreft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 7 oktober 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat het de Inspecteur niet als een verzuim kan worden aangerekend dat hij de naheffingsaanslag niet heeft gezonden aan belanghebbendes gemachtigde.
3.2. Met betrekking tot de verzending van de boetebeschikking heeft het Hof in andere zin geoordeeld, op grond van de vaststelling dat de gemachtigde namens belanghebbende de Inspecteur had verzocht de correspondentie betreffende de op te leggen boete te richten aan het adres van de gemachtigde.
3.3. Het middel betoogt dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn vervat in één document. Indien de Inspecteur had gedaan waartoe hij gehouden was, te weten de boetebeschikking zenden aan de gemachtigde, zou hij derhalve tevens de gemachtigde de naheffingsaanslag hebben toegezonden en zou, aldus het middel, tijdig bezwaar zijn gemaakt tegen de naheffingsaanslag.
3.4. Het middel richt in de eerste plaats een motiveringsklacht tegen het oordeel dat de termijnoverschrijding die is begaan bij het maken van bezwaar tegen de naheffingsaanslag, niet verschoonbaar is. Die klacht slaagt. De omstandigheid dat uit het biljet van de aan belanghebbende toegezonden naheffingsaanslag bleek dat de naheffingsaanslag en de boetebeschikking niet in afzonderlijke geschriften waren vervat, bracht immers mee dat belanghebbende, zoals hij voor het Hof heeft aangevoerd, ervan mocht uitgaan dat met de toezending van de boetebeschikking aan zijn gemachtigde - uit 's Hofs hiervóór in 3.2 weergegeven vaststelling volgt dat belanghebbende daarop mocht vertrouwen - deze tevens op de hoogte zou zijn gesteld van de naheffingsaanslag. Onder deze omstandigheden kan het belanghebbende redelijkerwijze niet als een verzuim worden aangerekend dat hij na de ontvangst van de naheffingsaanslag niet zelf stappen heeft ondernomen om binnen de bezwaartermijn een bezwaarschrift in te dienen of te doen indienen tegen de naheffingsaanslag.
Uit het hiervoor overwogene volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch uitsluitend voorzover deze de uitspraak van de Inspecteur met betrekking tot de ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag betreft,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 165, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende , vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2006.