Home

Hoge Raad, 13-01-2006, AU9510, 40346

Hoge Raad, 13-01-2006, AU9510, 40346

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 januari 2006
Datum publicatie
13 januari 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AU9510
Formele relaties
Zaaknummer
40346

Inhoudsindicatie

35%-regeling; kortingsregeling; gelijkheidsbeginsel.

Uitspraak

Nr. 40.346

13 januari 2006

JBH

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 oktober 2003, nr. P02/06163, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 2000 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 289.716, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende is geboren in 1965 en heeft de Nederlandse nationaliteit. Tot 14 augustus 1989 heeft hij in Nederland gewoond en gestudeerd. Van 14 augustus 1989 tot 1 oktober 1999 heeft hij buiten Nederland gewoond en gewerkt. Van 14 augustus 1989 tot 1 oktober 1997 heeft hij voor buitenlandse werkgevers gewerkt. Van 1 oktober 1997 tot 1 oktober 1999 was belanghebbende in dienstbetrekking bij de in Nederland gevestigde vennootschap B B.V. (hierna: de BV), en verrichtte hij zijn werkzaamheden in R (Verenigd Koninkrijk) op het kantoor van de BV aldaar. Vanaf 1 oktober 1999 woont belanghebbende in Nederland en is hij in dienstbetrekking bij de in Nederland gevestigde vennootschap A N.V.

3.2. Voor het Hof was in geschil of de Inspecteur belanghebbendes verzoek om met ingang van 1 oktober 1999 de 35%-regeling als bedoeld in het Besluit van 29 mei 1995, nr. DB95/119M, BNB 1995/243 (hierna: het Besluit) toe te passen, terecht heeft afgewezen op grond van de in het Besluit opgenomen kortingsregeling (onderdeel 1.3.4). Het Hof heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld.

3.3. Voorzover middel 1 betoogt dat onderdeel 1.3.4 van het Besluit aldus moet worden uitgelegd dat perioden van eerdere tewerkstelling door een binnenlandse werkgever slechts worden gekort indien de buitenlandse werknemer in die perioden in Nederland tewerkgesteld is, faalt het. Ingevolge de eerste volzin van de kortingsregeling wordt de periode waarvoor de 35%-regeling geldt, verminderd met de duur van eerdere perioden van tewerkstelling door binnenlandse werkgevers, ongeacht of de buitenlandse werknemer toen hier te lande zijn arbeid verrichtte (HR 1 maart 2002, nr. 36613, BNB 2002/142).

3.4. Voorzover middel 1 strekt ten betoge dat reeds ten tijde van de aanvang van belanghebbendes tewerkstelling bij de NV ongepubliceerd beleid werd gevoerd met de strekking dat perioden van eerdere tewerkstelling door een binnenlandse werkgever slechts werden gekort indien de buitenlandse werknemer in die perioden in Nederland tewerkgesteld was, berust het op een stelling waarvan uit de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding niet blijkt dat daarop ook reeds voor het Hof een beroep is gedaan. Anders dan belanghebbende betoogt, volgt de juistheid van die stelling niet reeds uit de door hem geciteerde parlementaire stukken met betrekking tot de zogenoemde 30%-regeling die met ingang van 1 januari 2001 is ingevoerd. Dat in aanmerking genomen vergt die stelling een onderzoek van feitelijke aard, waarvoor de cassatieprocedure geen mogelijkheid biedt. Mitsdien kan het middel ook in zoverre niet tot cassatie leiden.

3.5. De middelen keren zich voor het overige tegen het oordeel van het Hof dat toepassing van de kortingsregeling in het onderhavige geval niet leidt tot strijd met het gelijkheidsbeginsel. De middelen falen in zoverre omdat dit oordeel juist is (HR 30 mei 2001, nr. 35903, BNB 2001/302).

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2006.