Home

Hoge Raad, 10-03-2006, AV4043, 41811

Hoge Raad, 10-03-2006, AV4043, 41811

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 maart 2006
Datum publicatie
10 maart 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AV4043
Formele relaties
Zaaknummer
41811
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 14

Inhoudsindicatie

Is het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen bij een attractiepark een (bijkomende) dienst in de zin van post b.14, aanhef en letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I?

Uitspraak

Nr. 41.811

10 maart 2006

LC

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 17 september 2004, nr. 03/01407, betreffende na te melden door belanghebbende op aangifte voldaan bedrag aan omzetbelasting.

1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 oktober 2002 tot en met 31 oktober 2002 op aangifte een bedrag van € 64.568 aan omzetbelasting voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van een bedrag van € 25.798, welke verzoek bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende exploiteert het attractiepark "X", alsmede een bij de ingang van dat park gelegen parkeerterrein en fietsenstalling. Zij is als zodanig ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet).

3.1.2. Belanghebbende vraagt voor zowel de toegang tot het park als het gebruik maken van het parkeerterrein en de fietsenstalling een vergoeding.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen moet worden aangemerkt als een op zichzelf staande dienst welke belanghebbende niet verricht in haar hoedanigheid van exploitant van een attractiepark in de zin van post b.14, aanhef en letter g, van de bij de Wet behorende Tabel I.

Onder verwijzing naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 25 februari 1999, Card Protection Plan, C-349/96, Jurispr. 1999, blz. I-00973, BNB 1999/224, heeft het Hof voorts geoordeeld dat het geven van gelegenheid tot parkeren en het stallen van fietsen geen dienst is welke als bijkomend bij het verlenen van toegang tot het park kan worden aangemerkt.

3.3. De klachten die tegen deze oordelen opkomen, falen. 's Hofs oordelen geven niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kunnen voor het overige, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, in cassatie niet met vrucht worden bestreden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2006.

Bij ontstentenis van de voorzitter is dit arrest getekend door de raadsheer P. Lourens.