Home

Hoge Raad, 14-04-2006, AW1640, 40300

Hoge Raad, 14-04-2006, AW1640, 40300

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 april 2006
Datum publicatie
14 april 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AW1640
Formele relaties
Zaaknummer
40300
Relevante informatie
Gemeentewet [Tekst geldig vanaf 31-01-2024] art. 274

Inhoudsindicatie

bouwgrondbelasting, jaarlijkse heffing, prenumerando of postnumerando berekening van annuïteit?

Uitspraak

Nr. 40.300

14 april 2006

JBH

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z, alsmede het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gennep (hierna: B en W) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 juli 2003, nr. 00/02490, betreffende na te melden aanslagen in een bouwgrondbelasting van de gemeente Gennep.

1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1987 tot en met 1995 ter zake van het genot krachtens zakelijk recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z (gemeente Q) aanslagen in de Bouwgrondbelasting bestemmingsplan Heiveld-West '81 van de gemeente Gennep opgelegd ten bedrage van elk ƒ 5153, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van het Hoofd van de sector Middelen (en Control) van de gemeente Gennep zijn gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraken bij afzonderlijke beroepschriften in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de zaken ter behandeling gevoegd en de beroepen gegrond verklaard, de bestreden uitspraken vernietigd en elk van de aanslagen verminderd tot ƒ 4771. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als B en W hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en B en W hebben over en weer verweerschriften ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

B en W hebben een conclusie van dupliek ingediend.

3. Uitgangspunten in cassatie

De onderhavige aan belanghebbende opgelegde aanslagen in een bouwgrondbelasting berusten op de verordening "Bouwgrondbelasting Heiveld-West" (hierna: de Verordening), waarvan in dit geding in het bijzonder de volgende artikelen van belang zijn:

"Artikel 1

Voorwerp van belasting

1. Onder de naam "Bouwgrondbelasting bestemmingsplan Heiveld-West '81" wordt, in de vorm van een heffing ineens, een belasting geheven van de op de bij deze verordening behorende en gewaarmerkte kaart met rood omlijnde onroerende goederen, welke geschikt of beter geschikt voor bebouwing worden danwel zijn geworden of in een voordeliger positie komen danwel zijn komen te verkeren door voorzieningen van openbaar nut welke door of met medewerking van de gemeente worden of zijn getroffen ten behoeve van het bestemmingsplan "Heiveld-West '81".

2. De voorzieningen van openbaar nut als bedoeld in het eerste lid omvatten:

a. het verwerven of beschikbaar stellen van onroerend goed;

b. het verrichten van grondwerk:

- het ophogen en egaliseren van terreinen, met inbegrip van eventuele cunetten ten behoeve van wegaanleg en het vullen van rioolsleuven met zand;

c. de aanleg, verbetering en reconstructie van:

- wegen en pleinen;

- parkeerhavens, parkeerstroken en parkeerterreinen;

- trottoirs en wandelpaden;

d. de aanleg van:

- riolering met inbegrip van de daarvoor nodige grondwerken, funderingen, putten, kolken

e. de aanleg van:

- plantsoenen en andere groenvoorzieningen, met inbegrip van bomen, waterpartijen, keermuren, pergola's en andere sierende elementen, welke rechtstreeks voortvloeien uit de juiste uitvoering van een verzorgd bestemmingsplan;

f. de aanleg van:

- lichtmasten, waterleiding en brandkranen met de nodige aansluitingen.

Artikel 2

Belastingplicht

1. De belasting wordt geheven van degene, die van een onroerend goed als bedoeld in artikel 1, het genot heeft krachtens zakelijk recht.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens zakelijk recht aangemerkt hij die op 1 januari 1986 of op 1 januari van het belastingjaar indien het eerste lid van artikel 8 toepassing heeft gevonden, als zodanig bij het kadaster bekend staat, tenzij blijkt dat op dat tijdstip een ander de genothebbende krachtens zakelijk recht was.

(...)

Artikel 7

Termijnbetaling

1. Op verzoek van de belastingplichtige wordt de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende 10 jaren. Het verzoek dient bij burgemeester en wethouders te worden ingediend.

2. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde berekend op basis van een periode van 10 jaren en rentevoet van 8%.

(...)

Artikel 8

Belastingjaar en wijze van heffing

1. De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

2. Indien gebruik wordt gemaakt van het bepaalde in artikel 7, is het belastingjaar gelijk aan een kalenderjaar.

Artikel 12

Inwerkingtreding; citeerartikel

1. Deze verordening treedt in werking op de eerste dag volgende op die waarop de kennisgeving van de Koninklijke goedkeuring is ontvangen, met dien verstande dat de belasting wordt geheven met ingang van het op 1 januari 1986 aangevangen belastingjaar.

(...)

4. Beoordeling van de door belanghebbende voorgestelde middelen

4.1. Artikel 7 van de Verordening dient, gelezen in samenhang met de artikelen 1, lid 1, 2, leden 1 en 2, 8 en 12, lid 1, aldus te worden uitgelegd dat, indien wordt overgegaan tot jaarlijkse heffing als in artikel 7, lid 1, bedoeld, belasting mag worden geheven alsof er gedurende tien jaren jaarlijks aan het begin van een kalenderjaar een vast belastingbedrag materieel verschuldigd wordt, voor het eerst op het tijdstip 1 januari 1986, vervolgens op 1 januari 1987, en zo voort tot en met 1 januari 1995. Bij dat telkens verschuldigd worden van belasting aan het begin van wat in de Verordening wordt aangeduid als een belastingjaar (in artikel 8, lid 2, gelijkgesteld met een kalenderjaar) past het de berekening van de annuïteit als bedoeld in artikel 7, lid 2, uit te voeren volgens de zogenoemde prenumerando methode.

4.2. De omstandigheid dat de Verordening pas op 7 juli 1988 is goedgekeurd staat er, mede gelet op het bepaalde in artikel 12, lid 1, en op de omstandigheid dat de Verordening door de raad is vastgesteld op 2 december 1985, niet aan in de weg dat bij die berekening bij wijze van fictie ervan wordt uitgegaan dat voor het eerst op 1 januari 1986 materieel belasting verschuldigd is geworden, vervolgens op 1 januari 1987, enzovoorts.

De tijdstippen waarop in feite aanslagen zijn opgelegd, zijn voor de berekening van de annuïteit niet relevant. Wel vloeit uit het voorgaande voort dat een aanslag voor een bepaald belastingjaar niet mag worden opgelegd vóór de aanvang van dat jaar; dit is in geen van de onderhavige jaren echter gebeurd.

4.3. De middelen berusten gelet op het vorenoverwogene op een onjuiste uitleg van de Verordening, en falen derhalve.

5. Beoordeling van het door B en W voorgestelde middel

Gelet op het hiervoor onder 4.1 overwogene heeft het Hof, wat er zij van de daarvoor gebezigde redengeving, met juistheid geoordeeld dat de annuïteit berekend had dienen te worden volgens de prenumerando methode. Het middel faalt derhalve.

6. Proceskosten

Wat betreft het cassatieberoep van belanghebbende acht de Hoge Raad geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Wat betreft het cassatieberoep van B en W zullen B en W worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

7. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het beroep van belanghebbende als het beroep van B en W ongegrond, en

veroordeelt B en W in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Gemeente Gennep aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president A.G. Pos als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 april 2006.

Van de Gemeente Gennep wordt ter zake van het door B en W ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.