Hoge Raad, 22-12-2006, AW2223, 42208
Hoge Raad, 22-12-2006, AW2223, 42208
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 december 2006
- Datum publicatie
- 22 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AW2223
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AW2223
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8169, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 42208
Inhoudsindicatie
Pensioen van onderwijzer in het bijzonder onderwijs. Art. 15 of art. 17 Belastingregeling voor het Koninkrijk van toepassing?
Uitspraak
Nr. 42.208
22 december 2006
AB
gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 april 2005, nr. P04/01590, betreffende na te melden aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 52.677, zonder vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 53.477, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting welke gelijk is aan het bedrag dat tot de berekende belasting in dezelfde verhouding staat als een teller van € 9.115 tot een noemer van € 53.477. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift en een aanvullend verweerschrift ingediend.
De Staatssecretaris heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 9 maart 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende woonde in het onderhavige jaar (2002) in Nederland. Hij is van 1964 tot en met 1974 op Aruba werkzaam geweest in dienstbetrekking bij de Stichting A. Hij was daar onderwijzer in het bijzonder onderwijs. Uit hoofde van het vervullen van deze werkzaamheden heeft hij aanspraak op pensioen ingevolge de Pensioenverordening Burgerlijke Landsdienaren 1938. Belanghebbende is bij Landsbesluit van 17 december 1990 voor de toepassing van deze Pensioenverordening aangemerkt als ambtenaar. Op grond van deze aanspraak ontving hij in het onderhavige jaar een pensioenuitkering van het Algemeen Pensioenfonds van Aruba (hierna: het APA) ten bedrage van € 9.115.
3.1.2. Het APA is aan te merken als een fonds in de zin van artikel 17, lid 2, van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (hierna: BRK) van het land Aruba
3.2. Voor het Hof was in geschil of de door belanghebbende genoten pensioenuitkering van het APA mag worden belast in Nederland (op grond van artikel 15, lid 4, BRK) dan wel in Aruba (op grond van artikel 17, lid 2, BRK). Het Hof heeft die vraag in laatstbedoelde zin beantwoord en beslist dat belanghebbende met betrekking tot deze inkomsten op grond van artikel 24, lid 1, BRK recht heeft op een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Tegen deze oordelen is het middel gericht.
3.3. Het onderhavige geval kenmerkt zich hierdoor, dat belanghebbende als ware hij een ambtenaar een pensioenaanspraak heeft jegens een overheidspensioenfonds van het land Aruba, ten laste van welk fonds zijn pensioenuitkeringen komen. Het is in overeenstemming met de tekst van artikel 17, leden 2 en 4, BRK pensioenuitkeringen als de onderhavige te begrijpen onder de in artikel 17, lid 1, BRK bedoelde inkomsten. De uit de wetsgeschiedenis blijkende strekking van artikel 17 BRK staat daaraan niet in de weg; vergelijk de in onderdeel 4.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal weergegeven passage uit de wetsgeschiedenis, die onder meer inhoudt "dat artikel 17 de bevoegdheid tot belastingheffing van de pensioenen en soortgelijke inkomsten genoten ter zake van vroeger verrichte niet-zelfstandige arbeid, die ten laste van een openbare kas worden betaald, niet toewijst aan het woonland van de genieter, doch aan het land van de openbare kas."
's Hofs beslissing is derhalve juist. Het middel faalt mitsdien.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep ongegrond, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, C.A. Streefkerk en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Staatssecretaris van Financiën ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.