Hoge Raad, 22-12-2006, AX2044, 41580
Hoge Raad, 22-12-2006, AX2044, 41580
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 december 2006
- Datum publicatie
- 22 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AX2044
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AX2044
- Zaaknummer
- 41580
Inhoudsindicatie
Forensenbelasting. Heeft foutieve WOZ-beschikking invloed op heffingsmaatstaf?
Uitspraak
Nr. 41.580
22 december 2006
HdJ
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn te Apeldoorn (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 9 december 2004, nr. 03/00857, betreffende na te melden aan X5 te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de forensenbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 met betrekking tot de onroerende zaak a-straat 4 te Q een aanslag in de forensenbelasting van de gemeente Apeldoorn opgelegd ten bedrage van € 1.690, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van het hoofd van de afdeling Financiën en Belastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: het Hoofd) is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak vernietigd en de aanslag verminderd tot € 65. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 maart 2006 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende had haar hoofdverblijf in het jaar 2002 in R en was in dat jaar eigenaar van de gemeubileerde woning a-straat 4 te Q (hierna: de woning). Zij heeft de woning in het jaar 2002 voor meer dan negentig dagen voor zich of haar gezin beschikbaar gehouden.
3.1.2. Van belanghebbende is in het onderhavige jaar op grond van de verordening forensenbelasting 2002 van de gemeente Apeldoorn (hierna: de Verordening) forensenbelasting geheven naar een heffingsmaatstaf bij een waarde tussen € 135.000 en € 225.000.
3.1.3. Bij beschikking, gedagtekend 30 april 2002, heeft het Hoofd de waarde van de onroerende zaak a-straat 4 te Q ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) voor de periode 1 januari 2002 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op € 39.000. Bij de waardebepaling is abusievelijk uitsluitend de waarde van de grond in aanmerking genomen. De woning en de ondergrond vormen voor de toepassing van artikel 16 van de Wet WOZ naar het eenstemmig oordeel van partijen één onroerende zaak.
3.1.4. Artikel 4 van de Verordening luidt:
"Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.
2. Ingeval geen heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen is vastgesteld, wordt de belasting berekend naar de waarde.
3. De vaststelling van de waarde geschiedt overeenkomstig de regels voor de in de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet bedoelde belastingen."
3.1.5. Op de voet van artikel 5 van de Verordening bedraagt de belasting € 65 indien de waarde van het belastingobject minder dan € 45.000 bedraagt. Bij een waarde van het belastingobject tussen € 135.000 en € 225.000 bedraagt de belasting € 1.690.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de heffingsmaatstaf voor de toepassing van het belastingtarief in het onderhavige geval € 39.000 bedraagt, dan wel bepaald moet worden op een bedrag gelegen tussen € 135.000 en € 225.000.
3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsmaatstaf € 39.000 is en dat de belasting € 65 bedraagt.
3.4. De klachten van het College tegen 's Hofs oordeel zijn gebaseerd op de stelling dat voor de woning geen heffingsmaatstaf als bedoeld in artikel 4, lid 1, van de Verordening is vastgesteld, omdat in de hiervoor onder 3.1.3 genoemde beschikking (abusievelijk) enkel de waarde van de ondergrond van de woning in aanmerking is genomen. Die stelling is evenwel onjuist, zodat de klachten falen. In evengenoemd artikellid wordt de heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting gesteld op de heffingsmaatstaf zoals die "voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt" is vastgesteld voor de onroerendezaakbelastingen. De zojuist geciteerde zinsnede doelt op het belastingobject voor de onroerendezaakbelastingen en derhalve op de "onroerende zaak" als omschreven in artikel 16 van de Wet WOZ, en niet op het belastingobject voor de forensenbelasting (de gemeubileerde woning). Nu tussen partijen vaststaat dat de woning en de ondergrond voor de toepassing van artikel 16 van de Wet WOZ één onroerende zaak vormen en dat voor die onroerende zaak bij de hiervoor onder 3.1.3 genoemde beschikking de heffingsmaatstaf voor de onroerendezaakbelastingen is vastgesteld, geldt die heffingsmaatstaf ingevolge artikel 4, lid 1, van de Verordening als de heffingsmaatstaf voor de forensenbelasting. Daaraan doet niet af dat in die beschikking abusievelijk enkel de waarde van de ondergrond van de woning in aanmerking is genomen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.A. Streefkerk en C. Schaap, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2006.
Van de Gemeente Apeldoorn wordt ter zake van het door het College ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 422.