Home

Hoge Raad, 22-09-2006, AY8644, 40509

Hoge Raad, 22-09-2006, AY8644, 40509

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 september 2006
Datum publicatie
22 september 2006
ECLI
ECLI:NL:HR:2006:AY8644
Formele relaties
Zaaknummer
40509

Inhoudsindicatie

Art. 222 Gemeentewet. Onverkorte toepassing van de baatbelastingverordening leidt tot heffing van een hoger bedrag aan baatbelasting dan uit het bekostigingsbesluit als maximum voortvloeit. Hoge Raad past tarief aan.

Uitspraak

Nr. 40.509

22 september 2006

HdJ

gewezen op het beroep in cassatie van X-Y te Z en X te Z (hierna: belanghebbenden) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 16 oktober 2003, nr. 99/30413, betreffende na te melden aanslag in een baatbelasting van de gemeente Nuth.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbenden is ter zake van het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de onroerende zaak a-straat 1 te Z een aanslag in de baatbelasting bestemmingsplan Op de Gemeente, Nuth 1996 van de gemeente Nuth opgelegd ten bedrage van ƒ 24.523,25.

Belanghebbenden hebben tegen deze aanslag bezwaar gemaakt en hebben voorts een verzoek om heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting ingediend.

Het hoofd afdeling Financiën van de gemeente Nuth (hierna: het Hoofd) heeft namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuth (hierna: het college) bij beschikking van 15 april 1998 voormeld verzoek van belanghebbenden toegewezen en voormelde aanslag verminderd tot een aanslag voor het jaar 1997 ten bedrage van ƒ 3491,56.

Tegen de aldus verminderde aanslag hebben belanghebbenden ook een bezwaarschrift ingediend, welk bezwaarschrift naar het oordeel van het Hof met overeenkomstige toepassing van artikel 6:15, leden 1 en 2, van de Algemene wet bestuursrecht als beroepschrift tegen de in de beschikking van 15 april 1998 besloten liggende uitspraak op bezwaar van het Hoofd, aan het Hof had moeten worden doorgezonden. Het Hof heeft dit bezwaarschrift als een tijdig ingekomen beroepschrift aangemerkt.

Het Hof heeft de uitspraak van het Hoofd bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbenden hebben tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 8 september 1992 heeft de raad van de gemeente Nuth een principebesluit bouwgrondbelasting bestemmingsplan Op de Gemeente (hierna: het Bekostigingsbesluit) vastgesteld, waarin onder meer het volgende is vermeld:

"De mate waarin de kosten van de onder 2. genoemde voorzieningen van openbaar nut via een bouwgrondbelasting zullen worden verhaald, vast te stellen op 100% van de kosten, zoals vermeld in de bij dit besluit behorende en gewaarmerkte indicatieve kostenbegroting."

In die begroting zijn de totale kosten van de voorzieningen geraamd op ƒ 307.999,70.

3.1.2. Uit het voorstel van het college voor de Verordening baatbelasting bestemmingsplan Op de Gemeente, Nuth 1996 (hierna: de Verordening), blijkt dat het tarief van de Verordening gebaseerd is op een bedrag van ƒ 332.137,91 aan te verhalen werkelijke kosten.

3.2. Het middel strekt onder meer ten betoge dat het Hof er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat de te verhalen kosten als vermeld in het Bekostigingsbesluit zeer substantieel afwijken, onder andere naar totalen, van de kosten als vermeld in de Verordening.

Het middel slaagt in zoverre. Indien in het bekostigingsbesluit is vermeld welk (vast of maximum) percentage van de geraamde kosten zal worden verhaald, dient het besluit tevens het bedrag van de geraamde lasten te vermelden; anders zou het besluit onvoldoende rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen bieden. Overigens geldt ook hier dat, indien de lasten later blijken af te wijken van de raming, in totaal nimmer een hoger bedrag kan worden geheven dan uit het bekostigingsbesluit voortvloeit, maar eventueel wel een lager bedrag (HR 23 september 2005, nr. 39704, BNB 2006/4). Anders dan het Hoofd voor het Hof heeft betoogd, doet hieraan niet af dat in het onderhavige geval het Bekostigingsbesluit uitdrukkelijk spreekt van een "indicatieve kostenbegroting", en de desbetreffende raadsvoordracht van "globaal geraamde kosten".

Nu het tarief van de Verordening is gebaseerd op een bedrag van ƒ 332.137,91 aan kosten, leidt (onverkorte) toepassing van de Verordening tot heffing van een hoger bedrag aan baatbelasting dan uit het Bekostigingsbesluit voortvloeit als maximum, te weten ƒ 307.999,70. Zulks brengt mee dat de tariefstelling in zoverre onverbindend is (vgl. HR 3 oktober 2003, nr. 38259, BNB 2003/343).

3.3. Het middel kan voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. Op grond van het hiervoor onder 3.2 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Voorzover het tarief hoger is dan (ƒ 307.999,70 : 15.764 m² =) ƒ 19,53 per m², is het onverbindend. Het totaalbedrag aan door belanghebbenden verschuldigde belasting bedraagt derhalve (1165 m² à ƒ 19,53 =) ƒ 22.752,45. Het bedrag van de jaarlijkse belasting is de annuïteit daarvan, berekend volgens de zogenoemde prenumerando methode (vgl. HR 14 april 2006, nr. 40300, BNB 2006/225) op basis van een periode van tien jaren, ingaande 1 januari 1997, en een rentevoet van 7 percent, is ƒ 3027,51.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van het Hoofd,

vermindert de aanslag tot ƒ 3027,51, en

gelast dat de Gemeente Nuth aan belanghebbenden vergoedt het door hen ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 87, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van ƒ 60 (€ 27,23), derhalve in totaal € 114,23.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W. van den Berge, als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, P.J. van Amersfoort, A.R. Leemreis en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2006.