Hoge Raad, 06-10-2006, AY9498, 42607
Hoge Raad, 06-10-2006, AY9498, 42607
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2006
- Datum publicatie
- 6 oktober 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AY9498
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2005:AU1070
- Zaaknummer
- 42607
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025], Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 2.3, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.2, Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025] art. 3.81
Inhoudsindicatie
Verlies van arbeidsvermogen bij ondernemer. Schadevergoeding belast?
Uitspraak
Nr. 42.607
6 oktober 2006
RW
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 12 augustus 2005, nr. BK 63/04, betreffende na te melden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen.
1. Navorderingsaanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een navorderingsaanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 172.685.
Tevens is hem over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de premie arbeidsongeschiktheids-verzekering zelfstandigen opgelegd naar een premie-inkomen van ƒ 84.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende is op 4 februari 1994 betrokken geraakt bij een verkeersongeval ten gevolge waarvan hij lichamelijk letsel in de vorm van nek- en rugklachten heeft opgelopen. De automobilist die het ongeluk veroorzaakte was tegen de gevolgen daarvan verzekerd bij A. A heeft aansprakelijkheid erkend en aan belanghebbende schadevergoedingen verstrekt in de vorm van voorschotten en een slotuitkering.
3.1.2. Ten tijde van het ongeval dreef belanghebbende voor eigen rekening een onderneming waarvan de activiteiten bestonden uit handel in levend vee, autohandel en het trainen van sportpaarden. Ook hield hij zich bezig met het melken van vee en het transport van melkbussen waarvoor hij een contract met boeren uit de omgeving had afgesloten. Deze laatste twee activiteiten heeft hij in 1994 tengevolge van het ongeval moeten beëindigen, terwijl zijn overige ondernemersactiviteiten wegens arbeidsongeschiktheid tijdelijk minder omzet genereerden. De daaruit voortvloeiende inkomens- c.q. bedrijfsschade is door Univé vastgesteld op ƒ 6.000 per jaar, hetgeen gekapitaliseerd leidde tot een schadebedrag van ƒ 115.000. De totale schade is in een op 17 augustus 1998 gedagtekende vaststellingsovereenkomst vastgesteld op een bedrag van
ƒ 190.000. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende uit hoofde van deze overeenkomst een slotuitkering ten bedrage van ƒ 140.000 ontvangen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de door belanghebbende ontvangen slotuitkering belast is als winst uit onderneming. Voor zijn oordeel heeft het Hof redengevend geacht dat ondanks enige blijvende invaliditeit aan de zijde van belanghebbende geen sprake is van een blokkade van toetreding tot de arbeidsmarkt en dat ook de na het verkeersongeval opgetreden verbetering in de inkomenspositie niet duidt op een verlies van arbeidsvermogen.
3.3. Voorzover het middel zich richt tegen deze redengeving slaagt het. Het Hof diende bij de beantwoording van de vraag of de schadevergoeding belast is, het karakter te onderzoeken van de vergoeding zoals deze werd verstrekt. Uit de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden, zoals hiervoor in 3.2 weergegeven, volgt niet dat de verstrekte schadevergoeding niet mede strekte tot vergoeding van door de verzekeringsmaatschappij aanwezig geachte schade aan de zijde van belanghebbende, gelegen in het voorgoed niet meer in staat zijn tot het uitoefenen van een deel van de activiteiten van zijn onderneming.
3.4. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor de beantwoording van de vraag in hoeverre de onderhavige schadevergoeding is toegekend ter zake van teloor zijn gegaan van de mogelijkheid voor belanghebbende om vee te melken en melkbussen te transporteren.
4. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 103, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.E.M. van der Putt-Lauwers als voorzitter, de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2006.