Hoge Raad, 08-12-2006, AZ3873, 42395
Hoge Raad, 08-12-2006, AZ3873, 42395
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 8 december 2006
- Datum publicatie
- 8 december 2006
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2006:AZ3873
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2005:AT8223, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 42395
Inhoudsindicatie
Samenloop loonbelasting/inkomstenbelasting. Verrekening?
Uitspraak
Nr. 42.395
8 december 2006
RS
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 16 juni 2005, nr. P03/02444, betreffende na te melden naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd ten bedrage van ƒ 2.131.704 (€ 967.325), welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van ƒ 1.940.435 (€ 880.531). De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Middel 1 keert zich tegen 's Hofs oordeel dat de inspecteur die jegens L bevoegd is tot heffing van inkomstenbelasting, ter zake van het door het Hof omschreven optievoordeel I beschikte over een "nieuw feit", en derhalve aan L een navorderingsaanslag inkomstenbelasting over het jaar 1998 had kunnen opleggen. Het middel faalt, omdat 's Hofs oordeel geen blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, en voor het overige, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het oordeel is niet onbegrijpelijk.
3.2. Middel 2 keert zich tegen de oordelen die het Hof heeft neergelegd in de onderdelen 5.4.3 en 5.4.4 van zijn uitspraak. Het middel faalt omdat die oordelen juist zijn.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné en C.J.J. van Maanen, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2006.