Home

Hoge Raad, 26-01-2007, AU8561, 41613

Hoge Raad, 26-01-2007, AU8561, 41613

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
26 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AU8561
Formele relaties
Zaaknummer
41613

Inhoudsindicatie

Tijdelijk aan derden ter beschikking gestelde woning in de zin van artikel 42a, lid 8, Wet IB 1964?, intentiewijziging, aftrek onderhoudskosten.

Uitspraak

Nr. 41.613

26 januari 2007

MvA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 15 november 2004, nr. BK-01/02805, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd tot een aanslag naar een belastbaar inkomen van ƒ 49.707.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 november 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft in 1994 de door zijn schoonouders bewoonde woning (hierna: de woning) gekocht van een stichting. Vanaf dat moment huren de schoonouders de woning van belanghebbende. Op 24 juni 1996 hebben belanghebbendes schoonouders zich als woningzoekende laten registreren, waarbij zij urgentiepunten hebben verkregen omdat zij aangaven te willen ruilen met de op dat moment door belanghebbende bewoonde huurwoning. Op 1 augustus 1997 zijn de schoonouders verhuisd naar een andere huurwoning (niet belanghebbendes huurwoning). Belanghebbende is met zijn gezin op 1 december 1997 in de woning gaan wonen.

3.2. Voor het jaar 1997 heeft belanghebbende aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 77.626 negatief. Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur correcties aangebracht tot een bedrag van ƒ 127.538

- minder belaste huurinkomsten ƒ 1.200, geen aftrek onderhoud en andere kosten en lasten ƒ 128.018 en geen aftrek afschrijving ƒ 720 - en het belastbare inkomen vastgesteld op ƒ 49.912. Na door belanghebbende gemaakt bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan belanghebbendes bezwaren tegemoet gekomen en heeft hij het belastbare inkomen nader vastgesteld op ƒ 49.707.

3.3. Het Hof heeft in onderdeel 6.5 van zijn uitspraak vastgesteld - in cassatie niet bestreden - dat belanghebbende reeds bij de aankoop van de woning de bedoeling had de woning uiteindelijk zelf te gaan bewonen.

Met hetgeen het Hof vervolgens in de onderdelen 6.6 tot en met 6.8 heeft overwogen, heeft het tot uitdrukking gebracht dat naar zijn oordeel de woning, vanaf zeker moment in 1996 tot het moment in 1997 dat zij belanghebbende als eigen woning ter beschikking kwam, slechts ten gevolge van het tijdelijk ter beschikking van derden stellen niet als eigen woning kon worden aangemerkt, zodat over die periode in het onderhavige jaar 1997 het bepaalde in artikel 42a, lid 8, van de Wet van toepassing is.

Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het behoefde ook geen nadere motivering dan gegeven.

3.4. Voormeld oordeel draagt zelfstandig 's Hofs beslissing het beroep ongegrond te verklaren.

De overweging in onderdeel 6.9 van de bestreden uitspraak dat de woning met ingang van 1 januari 1997 dient te worden aangemerkt als een eigen woning in de zin van artikel 42a, lid 2, van de Wet, berust op een kennelijke verschrijving. Bedoeld is, blijkens het daarvóór overwogene, dat de kosten, lasten en afschrijvingen vanaf 1 januari 1997 niet in aanmerking worden genomen.

3.5. De middelen falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C.A. Streefkerk en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.