Home

Hoge Raad, 26-01-2007, AU8568, 41829

Hoge Raad, 26-01-2007, AU8568, 41829

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
26 januari 2007
Datum publicatie
26 januari 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AU8568
Formele relaties
Zaaknummer
41829

Inhoudsindicatie

Tijdelijk aan derden ter beschikking gestelde woning in de zin van artikel 42a, lid 2 en 8, Wet IB 1964?, aftrek onderhoudskosten.

Uitspraak

Nr. 41.829

26 januari 2007

MvA

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 4 februari 2005, nr. BK 1766/02, betreffende na te melden aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 163.282, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd .

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 24 november 2005 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende heeft op 30 december 1998 tezamen met zijn echtgenote de eigendom verworven van de woning van zijn schoonouders (hierna: de woning). Op dezelfde datum is tussen kopers en verkopers een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd gesloten, welke door de huurders te allen tijde kon worden opgezegd, terwijl de verhuurders uitdrukkelijk niet bevoegd waren de huurovereenkomst door opzegging te doen eindigen.

Belanghebbendes schoonvader en schoonmoeder waren destijds respectievelijk 80 en 79 jaar oud. Belanghebbendes schoonvader leed op dat moment reeds aan de ziekte van Parkinson. In de loop van 2000 verslechterde zijn toestand zodanig dat de schoonouders niet meer zelfstandig konden blijven wonen. In augustus 2000 hebben zij zich laten inschrijven bij een bejaardentehuis en op 1 maart 2001 hebben zij de woning verlaten om in een bejaardentehuis te gaan wonen. Belanghebbendes echtgenote heeft zich op 1 juni 2001 laten inschrijven op het adres van de woning om te voorkomen dat de woning gekraakt zou worden. Belanghebbendes dochter heeft zich op 1 augustus 2002 ingeschreven op dit adres. Nadat de schoonouders de woning hebben verlaten, is deze afgebroken en is op het perceel een nieuwe woning gebouwd. Belanghebbende heeft deze woning met zijn gezin in 2003 betrokken.

3.2. Bij zijn aangifte voor het jaar 1999 heeft belanghebbende onder meer een bedrag van ƒ 56.934,06 aan onderhoudskosten als aftrekbare kosten ter zake van de woning aangemerkt. De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een tijdelijk ter beschikking van derden gestelde woning in de zin van artikel 42a, lid 8, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (tekst 1999; hierna: de Wet) en aftrek geweigerd.

Het Hof heeft de Inspecteur in het gelijk gesteld. Daartegen richten zich de klachten.

3.3. Het Hof heeft aannemelijk geacht dat belanghebbende reeds bij aankoop van de woning voornemens was om deze te gelegener tijd zelf te gaan bewonen. Dit oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.

Daarvan uitgaande, en mede in aanmerking nemend de hoge leeftijd van de schoonouders en de gezondheidstoestand van de schoonvader bij het aangaan van de huurovereenkomst, heeft het Hof geoordeeld dat de woning vanaf eind 1998 tijdelijk ter beschikking van derden was gesteld in de zin van artikel 42a, lid 8, van de Wet. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd.

De klachten falen derhalve.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, C.A. Streefkerk en J.W.M. Tijnagel, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2007.