Hoge Raad, 16-11-2007, AY3632, 42626
Hoge Raad, 16-11-2007, AY3632, 42626
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 november 2007
- Datum publicatie
- 16 november 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:AY3632
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AY3632
- Zaaknummer
- 42626
Inhoudsindicatie
Artikel 25 BRK. Begrip houdstermaatschappij.
Uitspraak
Nr. 42.626
16 november 2007
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X3 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 februari 2005, nr. 03/00693, betreffende na te melden aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Aanslag, bezwaar en geding voor het Hof
Aan belanghebbendes rechtsvoorgangster X1 B.V. (hierna ook: belanghebbende) is voor het jaar 1992 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbaar bedrag van ƒ 1.555.858, met een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting ten bedrage van ƒ 272.088, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 6 juni 2006 primair geconcludeerd tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en subsidiair tot ongegrondverklaring van het beroep.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende maakte in het onderhavige jaar (1992) als moedermaatschappij deel uit van een fiscale eenheid met enige werkmaatschappijen. Directeur en enig aandeelhouder in belanghebbende was B (hierna: B).
3.1.2. Op 4 mei 1992 hebben de werkmaatschappijen een dividend van ƒ 6.945.821 gedeclareerd ten gunste van de tot de fiscale eenheid behorende tussenhoudstermaatschappij X2 B.V. (hierna: X2). Laatstgenoemde vennootschap heeft op dezelfde datum een dividend ten belope van hetzelfde bedrag gedeclareerd ten gunste van belanghebbende. X2 heeft de dividendschuld voldaan uit een tegelijkertijd en tot hetzelfde bedrag van belanghebbende opgenomen lening.
3.1.3. Op 5 juni 1992 is de werkelijke leiding van belanghebbende verplaatst van Nederland naar Aruba, en vóór oktober 1992 doorverplaatst naar de Nederlandse Antillen.
3.1.4. Bij notariële akte van 27 oktober 1992 is de vennootschap naar Arubaans recht E N.V. (hierna: E) opgericht door belanghebbende en B. B nam voor 1 aandeel en belanghebbende voor 79 aandelen deel in het kapitaal van E. E is feitelijk gevestigd op Aruba. In de akte is over de storting door belanghebbende op haar bij de oprichting verkregen aandelen onder meer bepaald dat die aandelen worden volgestort door inbreng van belanghebbendes vordering op X2 en door bijbetaling in contanten van hetgeen voormelde inbreng per saldo minder waard zal blijken te zijn dan het nominale bedrag van de geplaatste aandelen E.
3.2. Voor het Hof was - voor zover in cassatie van belang - in geschil of de aftrek van de verschuldigde rente over de hiervoor onder 3.1.2 genoemde lening moet worden geweigerd wegens strijd met doel en strekking van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Het Hof heeft geoordeeld dat dit het geval is en daartoe onder meer overwogen dat de door X2 verschuldigde rente niet is onderworpen aan een heffing die naar Nederlandse maatstaven als redelijk is aan te merken. In dat verband heeft het Hof verworpen de stelling van belanghebbende dat Nederland ingevolge artikel 25 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk (tekst 1992) bevoegd is de door X2 aan belanghebbende verschuldigde rente bij belanghebbende in de belastingheffing te betrekken naar een tarief van 4 percent omdat, aldus het Hof, belanghebbende niet kan worden aangemerkt als een houdstermaatschappij in de zin van die bepaling, nu belanghebbende naar Nederlands nationaal recht een fiscale eenheid vormt met X2 en de hiervoor onder 3.1.1 bedoelde werkmaatschappijen.
3.3. Voor zover het middel zich tegen laatstgenoemd oordeel keert, faalt het, aangezien dit oordeel juist is.
3.4. Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer F.W.G.M. van Brunschot als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en A.R. Leemreis, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 november 2007.
De voorzitter is verhinderd het arrest te ondertekenen. In verband daarmee is het arrest ondertekend door mr. P.J. van Amersfoort.