Home

Hoge Raad, 08-06-2007, AZ8511, 42029

Hoge Raad, 08-06-2007, AZ8511, 42029

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
8 juni 2007
Datum publicatie
8 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:AZ8511
Formele relaties
Zaaknummer
42029

Inhoudsindicatie

- artikel 14 Wet BPM, artikel 4 jo. artikel 2, leden 2 en 3 Besluit BPM en artikel 20, lid 1, AWR;

- verhuisboedelvrijstelling;

- achteraf geen recht op vrijstelling;

- naheffing ook zonder intrekking vergunning;

Uitspraak

Nr. 42.029

8 juni 2007

AS

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 5 oktober 2004, nr. 02/02207, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen.

1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd ten bedrage van ƒ 14.503, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en de uitspraak op bezwaar, alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 28 december 2006 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het cassatieberoep, tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Bij beschikking van 17 februari 1999 (hierna: de beschikking) heeft de Inspecteur belanghebbende op de voet van artikel 4, lid 1 en lid 4, tweede volzin, juncto artikel 2, leden 2 en 3, van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen vrijstelling verleend van belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM). De desbetreffende personenauto (hierna: de personenauto) is vervolgens geregistreerd in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 aangehouden register van opgegeven kentekens, in de zin van artikel 1, lid 2, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet). Nadien heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de beschikking was gebaseerd op door belanghebbende verstrekte onjuiste gegevens, zodat de beschikking ten onrechte was gegeven. Op grond hiervan heeft hij de onderwerpelijke naheffingsaanslag opgelegd.

3.2. Het Hof heeft, samengevat, geoordeeld dat belanghebbende aan de beschikking het recht kon ontlenen de personenauto met vrijstelling van BPM in Nederland te registreren, dat dit recht slechts tenietgedaan kon worden door een aan die registratie voorafgaande intrekking van de beschikking en dat in dit geval van intrekking geen sprake is geweest.

3.3. Het middel betoogt dat het Hof aldus oordelende artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) heeft geschonden aangezien, aldus het middel, de Inspecteur op grond van deze bepaling de naheffingsaanslag kon opleggen zonder de beschikking in te trekken.

3.4. Het middel slaagt. Indien de inspecteur een vrijstelling als de onderwerpelijke verleent op basis van de feiten die de belanghebbende vermeldt in zijn aanvraag en nadat de beschikking is gegeven doch voordat de auto is geregistreerd, blijkt dat de feiten zodanig zijn dat op grond van de wettelijke bepalingen geen recht op vrijstelling heeft bestaan, kan de vrijstellingsbeschikking worden ingetrokken. Mocht van dergelijke feiten blijken nadat de auto is geregistreerd, dan kan de inspecteur de niet voldane BPM op de voet van artikel 20, lid 1, tweede volzin, van de AWR naheffen. Daartoe is blijkens de bewoordingen van die bepaling geen voorafgaande intrekking van de vrijstellingsbeschikking vereist. Het Hof heeft zulks miskend.

Uit het vorenstaande volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor behandeling van de grieven van belanghebbende die door het Hof onbehandeld zijn gelaten.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 juni 2007.