Hoge Raad, 29-06-2007, BA8067, 43594
Hoge Raad, 29-06-2007, BA8067, 43594
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 juni 2007
- Datum publicatie
- 29 juni 2007
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2007:BA8067
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARN:2006:AY8141, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Zaaknummer
- 43594
Inhoudsindicatie
Artikel 9 juncto 10 Wet BPM 1992. Registratie gebruikte personenauto. Afschrijvingstabel BPM in strijd met artikel 90 EG?
Uitspraak
Nr. 43.594
29 juni 2007
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 augustus 2006, nr. 04/01383, betreffende na te melden op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto's en motorrijwielen (hierna: BPM).
1. Aangifte, bezwaar en geding voor het Hof
Belanghebbende heeft op 20 mei 2003 op aangifte een bedrag van € 3627 aan BPM voldaan. Belanghebbende heeft tegen dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft in april 2003 een gebruikte personenauto, bouwjaar 1999, gekocht in Duitsland. Belanghebbende heeft deze auto in Nederland doen registreren en voor de auto € 3627 aan BPM op aangifte voldaan.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat de heffing van BPM in het onderhavige geval, welke heeft plaatsgevonden op basis van de afschrijvingstabel opgenomen in artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (hierna: de Wet), niet is geschied in strijd met artikel 90 EG. Voor zover het middel de motivering van dat oordeel bestrijdt, slaagt het.
3.3. In het arrest van de Hoge Raad van 22 september 2006, nr. 41178, BNB 2007/55, is geoordeeld dat de afschrijvingstabel van artikel 10 van de Wet in strijd is met artikel 90 EG, nu niet is bekend gemaakt met welke factoren, andere dan de ouderdom van een voertuig, bij de bepaling van de hoogte van de afschrijving rekening is gehouden, zodat het voor een concreet voertuig aan de hand van de tabel niet is vast te stellen of en in hoeverre die tabel de werkelijke waardevermindering van dat voertuig weerspiegelt. Indien een belastingplichtige voor zijn situatie de toepassing van het wettelijke afschrijvingspercentage bestrijdt, rust in het licht van het hiervoor overwogene op de inspecteur de verplichting ter zake van dit afschrijvingspercentage de benodigde gegevens te verstrekken omtrent de aannames die in het concrete geval een rol hebben gespeeld bij de vaststelling van de maatstaf van heffing, zodat het de betrokken belanghebbende duidelijk kan zijn op welk(e) punt(en) een door hem te leveren tegenbewijs, gebaseerd op één of meer waardebepalende kenmerken van de desbetreffende auto, al dan niet zinvol is.
3.4. Uit hetgeen hiervoor in 3.3 is overwogen volgt dat 's Hofs uitspraak niet in stand kan blijven. Verwijzing moet volgen voor een nader onderzoek naar de maatstaf van heffing voor de onderwerpelijke personenauto, waarbij het verwijzingshof dient acht te slaan op overweging 4 van het arrest van de Hoge Raad van 6 december 2002, nr. 37666, BNB 2003/122. Het middel behoeft verder geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof,
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 211, en
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2007.