Home

Hoge Raad, 14-09-2007, BB3439, 41597

Hoge Raad, 14-09-2007, BB3439, 41597

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
14 september 2007
Datum publicatie
14 september 2007
ECLI
ECLI:NL:HR:2007:BB3439
Formele relaties
Zaaknummer
41597

Inhoudsindicatie

Artikel 46, lid 3, Wet IB 1964. Geen aftrek van kosten voor gesproken lectuur en verlichting, ook niet voor visueel gehandicapten.

Uitspraak

Nr. 41.597

14 september 2007

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende), alsmede het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 18 november 2004, nr. 03/01567, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de door belanghebbende aangevoerde klachten

De klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beoordeling van het door de Staatssecretaris voorgestelde middel

4.1. Het middel is gericht tegen het oordeel van het Hof dat gesproken lectuur en extra verlichting hulpmiddelen zijn in de zin van artikel 46, lid 3, aanhef en letter a, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het Hof heeft hiervoor redengevend geacht dat zowel de gesproken lectuur als de extra verlichting voor iemand met een visuele handicap een middel met een bijzondere hoedanigheid is die meebrengt dat het naar zijn aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie (in casu: zien) kan overnemen.

4.2. Indien, zoals hier kennelijk het geval is, middelen niet zijn opgenomen in het verstrekkingenpakket van de Ziekenfondswet of dat van de AWBZ, is, wil daarvoor op de voet van de voormelde bepaling aftrek kunnen worden verleend, vereist dat die middelen een bijzondere hoedanigheid bezitten die meebrengt dat deze alleen worden gebruikt door zieke en/of invalide personen, dan wel naar hun aard een door ziekte of invaliditeit gestoorde elementaire lichaamsfunctie kunnen overnemen (HR 25 april 2001, nr. 36029, BNB 2001/273 en HR 5 maart 2004, nr. 38428, BNB 2004/170). Aangezien gesproken lectuur en verlichting ook door gezonde, niet zieke en/of invalide personen worden gebruikt, en geen middelen zijn die naar hun aard de gestoorde lichaamsfunctie van belanghebbendes echtgenote kunnen overnemen, zijn zij niet aan te merken als hulpmiddelen in vorenbedoelde zin. Het middel slaagt derhalve. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Uit de uitspraak van het Hof en de stukken van het geding blijkt niet dat feiten of omstandigheden door het Hof zijn vastgesteld dan wel voor het Hof zijn aangevoerd, waaraan de gevolgtrekking kan worden verbonden dat de uitgaven voor gesproken lectuur en verlichting anderszins kunnen worden aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte of invaliditeit in de zin van artikel 46, lid 3, van de Wet.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond,

verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2007.