Home

Hoge Raad, 25-04-2008, AR4028, 40232

Hoge Raad, 25-04-2008, AR4028, 40232

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2008
Datum publicatie
25 april 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:AR4028
Formele relaties
Zaaknummer
40232

Inhoudsindicatie

Indeling tariefposten 3504, 0406 2090 en 0406 1020.

Uitspraak

Nr. 40.232

25 april 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X A/S te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 september 2003, nr. 98/90204 DK, betreffende een uitnodiging tot betaling.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende is bij een aanslagbiljet van 16 januari 1998 uitgenodigd tot betaling van douanerechten. Het tegen die uitnodiging door belanghebbende gemaakte bezwaar is bij uitspraak van de Inspecteur afgewezen.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de Tariefcommissie.

Het Gerechtshof te Amsterdam (hierna: het Hof) is met ingang van 1 januari 2002 in de plaats getreden van de Tariefcommissie.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft tevens incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft het incidentele beroep beantwoord.

Op 31 augustus 2004 heeft de Advocaat-Generaal W. de Wit geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

Partijen hebben schriftelijk gereageerd op een door de Hoge Raad gedaan verzoek om inlichtingen.

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 2007, Op- en Overslagbedrijf Van der Vaart B.V., C-402/06.

3. Uitgangspunten in cassatie

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 25 augustus 1997 heeft belanghebbende in opdracht van E N.V. te R, België (hierna: de opdrachtgever), bij de douanepost QQ op eigen naam en voor eigen rekening aangifte gedaan tot het brengen in het vrije verkeer van een zekere hoeveelheid van een product dat op de aangifte is omschreven als "proteïnestoffen", onder vermelding van post 3504 00 00 van de gecombineerde nomenclatuur (hierna: de GN).

3.1.2. Het product is volgens het hierna omschreven procédé gemaakt. Magere melk is in een speciale kuip met behulp van bacteriecultures gestremd (gecoaguleerd), waardoor zeer fijne korrels vaste stof (caseïne) werden gevormd, afgescheiden van de vloeistof (wei). Vervolgens is een deel van de wei afgevoerd en aan het overblijvende product het enzym "Delvolase" toegevoegd. Nadat dit laatste door en door was gemengd, is nog meer vocht (wei) verwijderd.

Hierna is het product geperst en gedurende minimaal 24-36 uren gedroogd. Tijdens het drogen zijn eiwitten door de werking van het enzym "Delvolase" afgebroken (hydrolyse van aminozuurketens). Na het drogen is het product vermalen tot korrels van 2 tot 4 mm. Deze zijn per 20 kg blokvormig verpakt in plastic en daarna ingevroren. Door dit laatste werd alle enzymwerking stopgezet.

Het op deze wijze verkregen product is smaakloos en is gebruikt als basisstof voor onder meer de vervaardiging van "toppings" op pizza's en kaassauzen.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het product moet worden ingedeeld onder postonderverdeling 0406 10 20 van de GN.

3.3. Met betrekking tot het beroep van belanghebbende op een ten behoeve van de opdrachtgever, aan D B.V. te Q verstrekte bindende tariefinlichting heeft het Hof geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat het product dezelfde eigenschappen en kenmerken heeft als het product waarvoor die bindende tariefinlichting is afgegeven, zodat belanghebbende reeds op die grond het recht op de bescherming van de bindende tariefinlichting niet toekomt.

4. Beoordeling van het in het incidentele beroep voorgestelde middel

4.1. Het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel dat het product moet worden ingedeeld onder postonderverdeling 0406 10 20 van de GN en niet onder 0406 20 90 van de GN. Volgens het middel heeft het Hof ten onrechte aan dit oordeel ten grondslag gelegd het oordeel dat aan het vetgehalte betekenis toekomt. Voorts is, aldus het middel, geen sprake van verse (niet gerijpte) kaas, weikaas daaronder begrepen, of wrongel.

4.2. Gelet op het hiervoor in 2 vermelde arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen staat de omstandigheid dat een product vrijwel vetvrij is niet in de weg aan indeling onder postonderverdeling 0406 20 90 en dient een product als het onderhavige te worden ingedeeld onder die postonderverdeling. Het middel slaagt derhalve.

5. Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

5.1. Het eerste middel van het principale beroep, dat zich richt tegen 's Hofs oordeel dat het product moet worden ingedeeld onder post 0406 10 20 van de GN, is op grond van het hiervoor in 4 overwogene terecht voorgesteld.

5.2. Het tweede middel van het principale beroep, dat zich richt tegen het hiervóór in 3.3 vermelde oordeel van het Hof, faalt reeds op de in de onderdelen 6.2 en 6.3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden.

6. Slotsom

Gelet op het hiervoor in 4.2 en 5.1 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

7. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

8. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart zowel het principale beroep van belanghebbende als het incidentele beroep van de Staatssecretaris gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht,

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond, en

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 348.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, C.B. Bavinck en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.