Home

Hoge Raad, 25-04-2008, BA7548, 42511

Hoge Raad, 25-04-2008, BA7548, 42511

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 april 2008
Datum publicatie
25 april 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BA7548
Formele relaties
Zaaknummer
42511

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslagen inkomsten- en vermogensbelasting, nieuwe getuigenverklaringen in strafzaak, verenigbaarheid 12-jaarstermijn artikel 16, lid 4, AWR met EG-recht. Aanhouding.

Uitspraak

Nr. 42.511

25 april 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 27 juli 2005, nr. P02/07344, betreffende na te melden navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de vermogensbelasting.

1. Navorderingsaanslagen, bezwaar en geding voor het Hof

Aan belanghebbende zijn voor de jaren 1995 en 1996 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar belastbare inkomens van respectievelijk ƒ a en ƒ b, en navorderingsaanslagen in de vermogensbelasting voor de jaren 1996, 1997 en 1998 naar een vermogen van telkens ƒ c. De navorderingsaanslagen zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij gezamenlijke uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft de zaak mondeling doen toelichten door mr. J.J.M. Hertoghs en mr. dr. G.J.M.E. de Bont, advocaten te Breda.

De Advocaat-Generaal J.A.C.A. Overgaauw heeft op 29 mei 2007 geconcludeerd dat de bij mondeling pleidooi te berde gebrachte kwestie van de gewijzigde getuigenverklaringen niet tot cassatie van 's Hofs uitspraak kan leiden en afgezien van conclusie met betrekking tot de in het beroepschrift aangevoerde middelen.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Bij pleidooi heeft de advocaat van belanghebbende processen-verbaal overgelegd van terechtzittingen van de strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, welke terechtzittingen hebben plaatsgevonden nadat in de onderhavige belastingzaak beroep in cassatie was ingesteld. In die processen-verbaal zijn verklaringen opgenomen van getuigen wier eerdere, tegenover FIOD-ambtenaren afgelegde verklaringen als bewijsmiddel zijn gebezigd in de bestreden uitspraak (van de belastingkamer van datzelfde hof). Naar zeggen van belanghebbende zijn de feiten waarvan in de bestreden uitspraak is uitgegaan, door de nieuwe getuigenverklaringen weerlegd, althans gerectificeerd. Hij verzoekt de Hoge Raad om bij de toetsing van de motiveringsklacht tegen 's Hofs feitenvaststelling acht te slaan op de nieuwe getuigenverklaringen.

Dit verzoek is niet vatbaar voor inwilliging, omdat de begrijpelijkheid van 's Hofs bewijsoordelen beoordeeld dient te worden in het licht van - uitsluitend - de stukken van het geding voor het Hof.

3.2.1. Middel VIII strekt onder meer ten betoge dat de navorderingstermijn van artikel 16, lid 4, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen in strijd is met het EG-recht.

3.2.2. De beoordeling van dit middel wordt in zoverre aangehouden in verband met de bij arresten van de Hoge Raad van 21 maart 2008, nrs. 43050 en 43670, NTFR 2008/614 en 615 gedane verzoeken aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen om uitspraak te doen over prejudiciële vragen over deze materie.

3.3. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Beslissing

De Hoge Raad houdt iedere verdere beslissing aan en schorst het geding totdat het Hof van Justitie naar aanleiding van de verzoeken om een prejudiciële beslissing in de zaken 43050 en 43670 uitspraak heeft gedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren L. Monné, C.J.J. van Maanen, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2008.