Home

Hoge Raad, 01-02-2008, BC3174, 43565

Hoge Raad, 01-02-2008, BC3174, 43565

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
1 februari 2008
Datum publicatie
1 februari 2008
ECLI
ECLI:NL:HR:2008:BC3174
Formele relaties
Zaaknummer
43565

Inhoudsindicatie

OB 2001. Teveel BTW afgedragen. Verzoek teruggave aangemerkt als bezwaar. Geen verzoek om teruggave bij aangifte. Geen ambtshalve vermindering.

Uitspraak

Nr. 43.565

1 februari 2008

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 11 augustus 2006, nr. 03/01205, betreffende een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting.

1. Geding in feitelijke instantie

Belanghebbendes verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over tijdvakken in het jaar 2001 tot een bedrag van € 194.412 is door de Inspecteur aangemerkt als een bezwaarschrift tegen over die tijdvakken voldane bedragen aan belasting, en is als zodanig bij uitspraak van de Inspecteur niet-ontvankelijk verklaard. Tevens heeft de Inspecteur geweigerd ambtshalve de gevraagde teruggaaf te verlenen.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak en die beslissing ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard voor zover het was gericht tegen het niet ambtshalve verlenen van de gevraagde teruggaaf, en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Partijen hebben de zaak doen toelichten, belanghebbende door mr. H.M.N. Schonis, advocaat te Amsterdam, en de Minister door mr. S.R. Markus, advocaat te 's-Gravenhage.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het Hof heeft geoordeeld dat de brief van belanghebbende aan de Inspecteur van 11 maart 2002, waarin zij een bedrag van € 194.412 terugvroeg dat zij naar haar mening ten onrechte op aangifte had voldaan, moet worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen op maandaangiften voldane bedragen aan omzetbelasting, in het bijzonder de maandaangiften over de tijdvakken januari, februari en maart 2001.

3.2.1. Middel 1 acht dit laatste onbegrijpelijk, nu belanghebbende voor het Hof gemotiveerd en onweersproken heeft gesteld dat het bovenvermelde bedrag op de aangifte over het tijdvak december 2001 ten onrechte is voldaan.

3.2.2. 's Hofs uitspraak en de stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat tussen partijen niet in geschil was dat belanghebbende op haar aangifte over het tijdvak december 2001 een bedrag aan omzetbelasting heeft voldaan dat zij voor een bedrag van € 194.412 over dit tijdvak niet verschuldigd is geworden. De brief van 11 maart 2002, waarbij zij dit bedrag terugvroeg, dient derhalve te worden aangemerkt als een bezwaarschrift tegen het op die aangifte voldane bedrag aan omzetbelasting. De Inspecteur had dit bezwaar, dat tijdig is ingediend, mitsdien niet niet-ontvankelijk mogen verklaren. Het middel slaagt. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven.

3.3. Het hiervoor in 3.2.2 overwogene brengt mee dat het door belanghebbende bij het Hof ingestelde beroep gegrond is. Daarmee ontvalt de grond aan 's Hofs oordeel dat geen termen aanwezig zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. In zoverre slaagt ook middel 2. Voor de in dat middel aan de orde gestelde vraag of hier aanleiding is tot een veroordeling - met toepassing van artikel 2, lid 3, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - in de integrale proceskosten, moet verwijzing volgen. Voor het overige kan de Hoge Raad de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep voor zover het was gericht tegen het niet ambtshalve verlenen van de gevraagde teruggaaf,

vernietigt de uitspraak van de Inspecteur,

verleent - voor zoveel nog nodig - teruggaaf van een bedrag van € 194.412,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 422, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 232, derhalve in totaal € 654, en

veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort, P. Lourens, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008.