Home

Hoge Raad, 16-01-2009, BB3469, 43612

Hoge Raad, 16-01-2009, BB3469, 43612

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 januari 2009
Datum publicatie
16 januari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BB3469
Formele relaties
Zaaknummer
43612

Inhoudsindicatie

Artikel 13, lid 1, Wet op de vennootschapsbelasting (tekst tot 2004); kosten financiering buitenlandse deelneming; moeten, indien op grond van het EG-Verdrag de kosten in aftrek komen, positieve valutaresultaten daarmee worden gesaldeerd?

Uitspraak

16 januari 2009

nr. 43612

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 29 augustus 2006, nr. 04/03654, betreffende een aan X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 1999 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.

Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en met vernietiging van die uitspraak de aanslag verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 13 juli 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende is een houdster- en financieringsmaatschappij. Zij houdt onder meer een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde deelneming, waarin zij een belang heeft van 20 percent. In het onderhavige jaar heeft zij een positief valutaresultaat behaald op de lening waarmee zij die deelneming heeft gefinancierd.

3.2. Voor het Hof was onder meer in geschil of voor de toepassing van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 1999; hierna: de Wet) de Inspecteur het evenbedoelde voordeel mocht salderen met de ten laste van belanghebbende gekomen kosten in verband met de betrokken deelneming.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat een zodanige saldering in strijd is met de Wet. Daartoe heeft het Hof overwogen dat positieve en negatieve valutaresultaten behaald met de financiering van een deelneming niet het karakter dragen van met de deelneming verband houdende 'kosten'. Tegen dat oordeel keert zich het middel.

3.4. Het middel slaagt. Ingevolge artikel 13, lid 1, van de Wet worden onder kosten in de zin van die bepaling mede begrepen voordelen als gevolg van wijzigingen in valutaverhoudingen. Anders dan belanghebbende voor het Hof heeft betoogd, ontbeert derhalve de door de Inspecteur toegepaste saldering geen wettelijke grondslag. Het EG-Verdrag - dat ertoe noopt dat in bepaalde situaties kosten ook aftrekbaar zijn indien zij niet middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst (vgl. HvJ EG 18 september 2003, Bosal, C-168/01, BNB 2003/344) - brengt hierin geen verandering. Het gemeenschapsrecht staat immers niet in de weg aan een gelijke behandeling van situaties waarin kosten wel en waarin zij niet middellijk dienstbaar zijn aan het behalen van in Nederland belastbare winst.

Uit het hiervoor overwogene volgt dat het Hof met betrekking tot de onderhavige deelneming ten onrechte artikel 13, lid 1, van de Wet aldus heeft toegepast dat op de aftrekbare kosten het positieve valutaresultaat niet in mindering is gebracht.

's Hofs uitspraak kan derhalve niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof, en

verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2009.