Home

Hoge Raad, 13-11-2009, BB6436, 43864

Hoge Raad, 13-11-2009, BB6436, 43864

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 november 2009
Datum publicatie
13 november 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BB6436
Formele relaties
Zaaknummer
43864

Inhoudsindicatie

- Artikel 23, lid 1, AWR; tegen een beschikking op een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting kan ook bezwaar worden gemaakt als de beschikking conform het verzoek is gegeven.

- Artikel 6:10 Awb; ambtshalve beoordeling door het Hof van ontvankelijkheid van bezwaar tegen beschikking op verzoek om teruggaaf van omzetbelasting op de voet van artikel 33 van de Wet op de omzetbelasting 1968; geen toereikende grond voor vernietiging van uitspraak van de Inspecteur.

Uitspraak

Nr. 43.864

13 november 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 4 januari 2007, nr. 04/00683, betreffende een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Belanghebbende heeft in de op 15 augustus 2002 door de Inspecteur ontvangen aangifte omzetbelasting over de maand juli 2002 verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting ten bedrage van € 32. Ter zake daarvan heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend, dat door de Inspecteur op 28 augustus 2002 is ontvangen.

Op het verzoek om teruggaaf is door de Inspecteur beslist bij beschikking van 31 augustus 2002. Daarbij is een teruggaaf verleend van € 32. Bij uitspraak op bezwaar van 12 maart 2004 heeft de Inspecteur de bij vorenbedoelde beschikking verleende teruggaaf van € 32 verhoogd tot een bedrag van € 17.311.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd, en belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft zich bij verweerschrift gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad.

De Advocaat-Generaal C.W.M. van Ballegooijen heeft op 3 oktober 2007 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak van het Hof en verwijzing van de zaak naar een ander gerechtshof.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. De Inspecteur heeft bij zijn uitspraak op bezwaar het door hem op 28 augustus 2002 ontvangen bezwaarschrift aangemerkt als te zijn gericht tegen zijn op 31 augustus 2002 gedagtekende beschikking op het door belanghebbende gedane verzoek om teruggaaf.

3.2. Bij de beoordeling van het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep is het Hof kennelijk ervan uitgegaan dat belanghebbende tegen de beslissing op haar verzoek om teruggaaf van omzetbelasting bezwaar kon maken, ook al luidde die beslissing overeenkomstig het gedane verzoek. Dat uitgangspunt is juist. De inspecteur is bij de beoordeling van een verzoek als hiervoor bedoeld, niet gebonden aan het bedrag dat de belastingplichtige heeft vermeld in zijn verzoek. De juistheid van de beslissing op het verzoek om teruggaaf kan derhalve worden bestreden op de grond dat de belastingplichtige meent door de beslissing in zijn recht te kort te zijn gedaan, ongeacht welke - al dan niet uit zijn verzoek blijkende - voorstelling de belasting-plichtige ten tijde van de indiening van zijn verzoek had omtrent hetgeen waartoe zijn recht strekte.

3.3. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur, het bezwaarschrift van belanghebbende opvattende als hiervoor in 3.1 weergegeven, het bezwaar niet-ontvankelijk had moeten verklaren, daar het bezwaarschrift voortijdig, namelijk voordat de beschikking op het verzoek om teruggaaf was bekendgemaakt, was ingediend.

Voor zover het middel klaagt over dat oordeel, is het gegrond. De stukken van het geding laten geen andere conclusie toe dan dat tussen de Inspecteur en belanghebbende geen geschil bestond over de ontvankelijkheid van het in augustus 2002 gemaakte bezwaar. Bij deze stand van zaken mocht het Hof de uitspraak van de Inspecteur slechts vernietigen wegens schending van artikel 6:8, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) indien het (ambtshalve) feiten zou hebben vastgesteld waaruit zou volgen dat de Inspecteur niet anders dan in strijd met artikel 6:8, lid 1, in verbinding met artikel 6:10, lid 1, van de Awb een niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaarschrift achterwege heeft kunnen laten. Een zodanige feitenvaststelling ontbreekt echter in 's Hofs uitspraak.

3.4. Gelet op het hiervoor in 3.3 overwogene kan 's Hofs uitspraak niet in stand blijven. Het middel behoeft voor het overige geen behandeling. Verwijzing moet volgen voor de behandeling van het inhoudelijke geschil.

4. Proceskosten

Nu de Inspecteur de onjuist bevonden beslissing van het Hof niet heeft uitgelokt of verdedigd en de Staatssecretaris van Financiën zich in cassatie heeft gerefereerd aan het oordeel van de Hoge Raad, stelt de Hoge Raad een eventuele veroordeling van de Staatssecretaris in de kosten van het geding in cassatie afhankelijk van de beslissing in de einduitspraak. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 428, en

reserveert de beslissing omtrent de kosten van het geding in cassatie tot de einduitspraak, en stelt deze kosten aan de zijde van belanghebbende vast op € 966 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, E.N. Punt en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.