Hoge Raad, 26-06-2009, BD0200, 42764
Hoge Raad, 26-06-2009, BD0200, 42764
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 juni 2009
- Datum publicatie
- 26 juni 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BD0200
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BD0200
- Zaaknummer
- 42764
Inhoudsindicatie
Art. 67c AWR en 67f AWR. Verzuimboete gevolgd door vergrijpboete. Ne bis in idem.
Uitspraak
Nr. 42.764
26 juni 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 8 november 2005, nr. BK-04/02941, betreffende een aan belanghebbende opgelegde boete.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De boetebeschikking is, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur gehandhaafd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 1 april 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en tot vernietiging van de boetebeschikking.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft over de eerste drie kwartalen van het jaar 2000 zogenoemde nihil-aangiften in de loonbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: loonheffing) ingediend. De Inspecteur heeft over het vierde kwartaal van dat jaar geen aangifte van belanghebbende ontvangen. Ook afdracht bleef uit.
3.1.2. Met dagtekening 23 februari 2001 heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het vierde kwartaal van het jaar 2000 een naheffingsaanslag (een zogenoemde systeemaanslag) in de loonheffing opgelegd. Op het aanslagbiljet staat vermeld, voor zover van belang:
"Loonbelasting/premie volksverzekeringen volgens schatting ƒ 600
Verzuimboete wegens niet betalen 5 % van ƒ 600" ƒ 30
Deze verzuimboete wordt hierna aangeduid als: de eerste boete.
3.1.3. Nadien heeft belanghebbende loonbelastingkaartgegevens over het jaar 2000 ingezonden, waaruit bleek dat de ingehouden loonheffing in totaal ƒ 96.792 beliep.
3.1.4. Met dagtekening 26 mei 2004 heeft de Inspecteur over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de loonheffing opgelegd ten bedrage van € 43.650 (het equivalent van het in 3.1.3 genoemde bedrag van ƒ 96.792, verminderd met het reeds eerder nageheven bedrag van ƒ 600), alsmede een vergrijpboete ten bedrage van € 21.825 (hierna: de tweede boete).
3.1.5. Belanghebbende had in 2000 slechts één werknemer in dienst, haar directeur-grootaandeelhouder (hierna: de dga). Aan hem is in de eerste drie kwartalen geen loon betaald. De algemene vergadering van aandeelhouders van belanghebbende heeft op 20 december 2000 het salaris van de dga over het jaar 2000 vastgesteld op ƒ 220.000, welk bedrag onder inhouding van de verplichte inhoudingen in december betaalbaar is gesteld. Het nettoloon is tegoedgeschreven in de rekening-courant van de dga met belanghebbende.
3.2. Het Hof heeft de tweede boete gehandhaafd.
3.3. De eerste klacht verwijt het Hof te hebben miskend dat uit de feiten blijkt dat één en hetzelfde feit dubbel is beboet.
3.4. De klacht gaat uit van de juiste opvatting dat ter zake van hetzelfde feit niet tweemaal een boete kan worden opgelegd (HR 30 augustus 1996, nr. 30966, BNB 1996/353).
3.5. Uit de hiervoor in 3.1.5 genoemde feiten volgt dat het loon waarop de tweede naheffingsaanslag betrekking had, is genoten in de maand december zodat belanghebbende in het jaar 2000 in geen ander kwartaal dan het vierde loonheffing moest afdragen.
3.6. Blijkens de vermelding (op het aanslagbiljet) dat de eerste boete is opgelegd als verzuimboete "wegens niet betalen" - welke vermelding klaarblijkelijk beoogt belanghebbende in kennis te stellen van de gronden waarop de oplegging van de boete berust, ter voldoening aan het bepaalde in artikel 67g, lid 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) - vond de eerste boete haar wettelijke grondslag in artikel 67c, lid 1, AWR, dat onder meer beboetbaar stelt het niet betalen van de belasting die op aangifte moet worden afgedragen. Nu de verzuimboete was gekoppeld aan een naheffingsaanslag over het vierde kwartaal van 2000, laat de genoemde kennisgeving geen andere uitleg toe dan dat de beboete gedraging hierin heeft bestaan dat belanghebbende niet de loonheffing heeft betaald die zij over het vierde kwartaal van 2000 moest afdragen.
3.7. De loonheffing die belanghebbende over dat kwartaal moest betalen kon uit niets anders bestaan dan uit de loonheffing die zij heeft ingehouden op het loon dat de dga in dat kwartaal heeft genoten, zo volgt uit het hiervoor in 3.5 overwogene.
3.8. Uit de hiervoor in 3.1.3 tot en met 3.1.5 weergegeven feiten volgt dat ook de tweede boete is opgelegd ter zake van de gedraging die heeft bestaan in het verzuim de loonheffing te betalen die belanghebbende heeft ingehouden op het loon dat de dga in het vierde kwartaal van 2000 heeft genoten.
3.9. De slotsom luidt dat de tweede boete is opgelegd ter zake van hetzelfde feit als dat ter zake waarvan de eerste boete is opgelegd.
3.10. Daaraan doet niet af dat de eerste boete is gekoppeld aan een naheffingsaanslag waarvan het beloop berustte op een schatting die later te laag bleek te zijn. Dat de Inspecteur ter zake van het verschil een tweede naheffingsaanslag mag opleggen, is terecht niet in geschil. In geschil is of de tweede boete is opgelegd ter zake van hetzelfde feit als de eerste. Bij de beoordeling van dat geschil komt het niet aan op het bedrag dat is nageheven bij de aanslag waaraan de eerste boete is gekoppeld, maar op de omschrijving van de beboetbare gedraging waarvoor de eerste boete is opgelegd, zoals vervat in de kennisgeving door de Inspecteur van de gronden waarop de oplegging van die boete berustte.
3.11. De eerste klacht slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De tweede klacht behoeft geen behandeling.
4. Proceskosten
De Staatssecretaris van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, alsmede de uitspraak van de Inspecteur,
vernietigt de boetebeschikking,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, alsmede het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof ten bedrage van € 273, derhalve in totaal € 687,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 1288 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en
veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C.J.J. van Maanen, C. Schaap, J.W.M. Tijnagel en A.H.T. Heisterkamp, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2009.