Home

Hoge Raad, 05-06-2009, BD9229, 43720

Hoge Raad, 05-06-2009, BD9229, 43720

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 juni 2009
Datum publicatie
5 juni 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BD9229
Formele relaties
Zaaknummer
43720

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting. Juridische fusie. Verkrijgende rechtspersoon kan worden aangemerkt als degene die de belasting is verschuldigd.

Uitspraak

Nr. 43.720

5 juni 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van Stichting C (voorheen: Stichting X) te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 29 december 2006, nr. 04/00822, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij opgelegde verhoging.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1996 tot en met 31 december 1996 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd met een verhoging van de nageheven belasting van 100 percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag kwijtschelding heeft verleend tot op 25 percent. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag en de beschikking inzake de verhoging verminderd.

Het Hof heeft het door belanghebbende tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur gedeeltelijk vernietigd en de in de naheffingsaanslag begrepen verhoging in verdere mate kwijtgescholden. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op

30 juni 2008 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie, tot vernietiging van de uitspraken van het Hof en van de Inspecteur alsmede vernietiging van de naheffingsaanslag.

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Op 31 maart 2000 heeft een juridische fusie plaatsgevonden tussen Stichting A en Stichting B. Stichting A is daarbij opgetreden als de verkrijgende rechtspersoon en Stichting B als de verdwijnende rechtspersoon. De naam van de verkrijgende rechtspersoon (belanghebbende) is ter gelegenheid van de juridische fusie gewijzigd in Stichting X en later in Stichting C.

3.1.2. Naar aanleiding van een bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat Stichting B over het onderwerpelijke tijdvak te weinig omzetbelasting op aangifte heeft voldaan. Hij heeft van belanghebbende de te weinig voldane belasting nageheven.

3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag is opgelegd aan belanghebbende. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de naheffingsaanslag is opgelegd aan de juiste rechtspersoon, omdat belanghebbende de rechtsopvolger onder algemene titel is van Stichting B. In dit verband heeft het Hof overwogen dat de enkele omstandigheid dat de naheffingsaanslag niet de naam van laatstgenoemde rechtspersoon vermeldt, niet ertoe leidt dat de tenaamstelling onjuist is, alsmede dat er redelijkerwijs geen misverstand kon bestaan voor wie het biljet bestemd was, omdat voor belanghebbende gelet op het op het aanslagbiljet vermelde fiscale nummer en de inhoud van het rapport van het boekenonderzoek voldoende kenbaar was dat de naheffing betrekking had op diensten verricht door Stichting B.

Tegen 's Hofs oordeel dat de naheffingsaanslag terecht ten name van belanghebbende is gesteld, richt zich middel 1.

3.3. Bij een juridische fusie treedt de verkrijgende rechtspersoon - onder verkrijging van het vermogen onder algemene titel - als rechtsopvolger van de verdwijnende rechtspersoon in de verplichtingen van deze laatste rechtspersoon. Vaststaat dat vóór de juridische fusie Stichting B een bedrag aan verschuldigde omzetbelasting niet heeft voldaan, maar dat deze stichting ten tijde van het vaststellen van de aanslag - vanwege de juridische fusie - was opgehouden te bestaan. In een dergelijk geval heeft de inspecteur de keuze om in het aanslagbiljet ter zake van deze belastingschuld hetzij de naam van de verdwenen rechtspersoon hetzij de naam van de verkrijgende rechtspersoon te bezigen. Daarbij verdient opmerking dat in zowel het ene als het andere geval rechtsmiddelen tegen de aanslag dienen te worden aangewend door de verkrijgende rechtspersoon (zie HR 29 april 2005, nr. 39181, BNB 2005/318).

In hetgeen het Hof heeft overwogen met betrekking tot de tenaamstelling van de aanslag ligt besloten het oordeel dat belanghebbende uit het aanslagbiljet voldoende duidelijk heeft kunnen opmaken ter zake waarvan de aanslag werd opgelegd. Dat oordeel kan als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Uitgaande van dat oordeel kan niet worden gezegd dat het aanslagbiljet niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het middel faalt derhalve.

3.4. Ook de overige middelen falen. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2009.