Home

Hoge Raad, 20-02-2009, BH3295, 43275

Hoge Raad, 20-02-2009, BH3295, 43275

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 februari 2009
Datum publicatie
20 februari 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BH3295
Formele relaties
Zaaknummer
43275

Inhoudsindicatie

Artikel 11, lid 1, letter k, Wet op de omzetbelasting; het ter beschikking stellen van een uitzendkracht die feitelijk de werkzaamheden van verzekeringstussenpersoon verricht, is niet vrijgesteld van omzetbelasting.

Uitspraak

Nr. 43.275

20 februari 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X Holding B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 6 april 2006, nr. 01/00486, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1993 tot en met 31 december 1993 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd met een verhoging van de nageheven belasting van 100 percent, van welke verhoging de Inspecteur bij het vaststellen van de aanslag gedeeltelijk kwijtschelding heeft verleend.

Na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij gezamenlijke uitspraak de naheffingsaanslag gehandhaafd voor wat de enkelvoudige belasting betreft, en de verhoging voor een groter deel kwijtgescholden.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd met het bedrag van de verhoging. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende en de Staatssecretaris van Financiën hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, schriftelijk gereageerd op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 3 april 2008, J.C.M. Beheer B.V., C-124/07, V-N 2008/17.16.

3. Beoordeling van de klacht

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

B (hierna: B) was in het tijdvak waarop de onderhavige naheffingsaanslag betrekking heeft (1993) enig aandeelhouder en directeur van belanghebbende. Belanghebbende hield middellijk een aandelenbelang in H B.V. (hierna: H B.V.), onderdeel van een fiscale eenheid voor de omzetbelasting (hierna: de fiscale eenheid), waartoe niet belanghebbende behoorde.

H B.V. is op basis van een aan B verleende vergunning inzake assurantiebemiddeling bij de SER ingeschreven als assurantietussenpersoon.

3.2. Voor het Hof was niet in geschil dat belanghebbende in 1993 jegens de fiscale eenheid tegen vergoeding een prestatie heeft verricht. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze prestatie geheel of ten dele uit iets anders bestaat dan het enkel aan de fiscale eenheid ter beschikking stellen van B en dat deze prestatie voor de heffing van omzetbelasting is belast.

3.3. De in cassatie aangevoerde klacht houdt in dat het Hof heeft miskend dat ingevolge algemene rechtsbeginselen niet de vorm van een bepaalde handeling maar de inhoud ervan bepalend is voor de rechtsgevolgen van die handeling ('substance-over-form'). Daarbij wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van 20 november 2003, Peter d' Ambrumenil, C-307/01, V-N 2003/61.19. Het Hof heeft zich, aldus de klacht, ten onrechte slechts gebaseerd op de vorm waarin de in de heffing betrokken prestatie is gegoten en niet gekeken naar de inhoud van de prestatie, welke is het verrichten van in artikel 11, lid 1, letter k, van de Wet op de omzetbelasting 1968 vermelde - van omzetbelasting vrijgestelde - werkzaamheden van een verzekeringstussenpersoon.

3.4. De klacht faalt. Nu de aard van de rechtsbetrekking tussen belanghebbende en H B.V. naar het in cassatie niet bestreden oordeel van het Hof is het ter beschikking stellen van B aan H B.V., kan voor de beoordeling van de gevolgen van de uitgewisselde prestaties voor de heffing van omzetbelasting niet van een andersoortige rechtsbetrekking worden uitgegaan. Met evenvermeld oordeel van het Hof is niet onverenigbaar dat B binnen de organisatie van H B.V. feitelijk de werkzaamheden verricht van verzekeringstussenpersoon - tot welke werkzaamheden H B.V. zich jegens derden heeft verbonden -, en evenmin dat dankzij de vergunning die B had, H B.V. als verzekeringstussenpersoon is ingeschreven bij de SER. Het aangehaalde arrest van het Hof van Justitie maakt dit niet anders, aangezien in die zaak voor het Hof van Justitie niet als uitgangspunt van beoordeling gold dat het mede ging om diensten (in dit geval op medisch terrein) die D' Ambrumenil op grond van een overeenkomst met de door hem opgerichte vennootschap DRS jegens die vennootschap verrichtte.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2009.