Home

Hoge Raad, 15-05-2009, BI3759, 08/02966

Hoge Raad, 15-05-2009, BI3759, 08/02966

Inhoudsindicatie

Cassatieberoep tegen uitspraken van de CRvB. Overgangsrecht Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen.

Uitspraak

Nr. 08/02966

15 mei 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 29 mei 2008, nr. 07/1262 ALGEM, op het hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank te Amsterdam betreffende een besluit ingevolge de Coördinatiewet Sociale Verzekering (hierna: de CSV).

1. Geding voor de Centrale Raad

De Centrale Raad heeft het tegen de uitspraak van de Rechtbank ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, die uitspraak vernietigd en het beroep alsnog ongegond verklaard.

De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft een verweerschrift ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1.1. Op grond van artikel 18c, lid 1, van de CSV kan beroep in cassatie worden ingesteld tegen uitspraken van de Centrale Raad ter zake van schending of verkeerde toepassing van artikel 1, leden 4 tot en met 8, en de artikelen 4 tot en met 8 van de CSV en de daarop berustende bepalingen.

3.1.2. Per 1 januari 2006, toen de onderhavige procedure aanhangig was bij de Rechtbank, is de CSV ingetrokken (artikel 48, lid 3, van de Invoeringswet Wet financiering sociale verzekeringen; hierna: de Invoeringswet).

3.1.3. De hoofdregel van overgangsrecht uit de Invoeringswet houdt op grond van het bepaalde in artikel 42 van die wet in, dat het vóór 1 januari 2006 geldende recht van toepassing blijft ten aanzien van premieheffing over vóór die datum gelegen tijdvakken. In artikel 46, lid 1, van de Invoeringswet is deze hoofdregel aldus uitgewerkt dat het vóór 2006 geldende recht van toepassing blijft ten aanzien van een op 1 januari 2006 aanhangig beroep, en ten aanzien van het hoger beroep tegen de uitspraak van de Rechtbank op dat beroep. De bewoordingen van deze bepaling geven niet aan of het vóór 2006 geldende recht ook van toepassing blijft ten aanzien van het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad op een dergelijk hoger beroep. Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter onmiskenbaar dat dit de bedoeling van de wetgever is geweest. In de memorie van toelichting bij het ontwerp van de Invoeringswet is namelijk opgemerkt "dat bezwaar- en beroepschriften in premiezaken werknemersverzekeringen die ten tijde van de inwerkingtreding aanhangig zijn dan wel nadien aanhangig worden gemaakt, en die uitsluitend betrekking hebben op oude jaren, nog door UWV (in bezwaar) en door rechtbank, CRvB en in een aantal gevallen Hoge Raad, worden behandeld." (Kamerstukken II, 2003-2004, 29531, nr. 3, blz. 3). Die opvatting is tijdens de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel niet weersproken. De omstandigheid dat het beroep in cassatie niet apart wordt genoemd in artikel 46, lid 1, van de Invoeringswet, moet daarom worden aangemerkt als een kennelijke omissie van de wetgever.

3.1.4. In overeenstemming met de hoofdregel van overgangsrecht uit de Invoeringswet, moet dan ook worden aangenomen dat artikel 18c, lid 1, van de CSV van toepassing is op het onderhavige beroep in cassatie.

3.1.5. De in cassatie bestreden oordelen van de Centrale Raad betreffen niet de toepassing van artikel 1, leden 4 tot en met 8, artikel 4 tot en met 8 van de CSV of de daarop berustende bepalingen. De daartegen gerichte middelen kunnen daarom niet tot cassatie leiden.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren J.W.M. Tijnagel en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2009.