Hoge Raad, 09-10-2009, BJ9617, 43034
Hoge Raad, 09-10-2009, BJ9617, 43034
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 oktober 2009
- Datum publicatie
- 9 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BJ9617
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHLEE:2006:AU9915, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 43034
Inhoudsindicatie
Art. 22, lid 1, letter b, Wet IB 1964. Art. 16 Uitv.reg. LB 1990 (tekst 1998). Kortingsregeling werknemer geldt in casu niet.
Uitspraak
Nr. 43034
9 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden van 13 januari 2006, nr. BK 1128/04, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instantie
Aan belanghebbende is over het jaar 1998 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
Het Hof heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende was in het onderhavige jaar als directeur in dienstbetrekking werkzaam bij A B.V. (hierna: de BV). De BV, waarvan belanghebbende middellijk enig aandeelhouder was, exploiteerde een garagebedrijf en handelde in auto's.
3.1.2. Met factuurdatum 31 december 1998 heeft belanghebbende van de BV tegen inkoopprijs een nieuwe BMW 530D gekocht. Tegelijkertijd zijn belanghebbende en de BV overeengekomen dat belanghebbende aan het eind van elk kalenderjaar een gelijkwaardige nieuwe BMW kon aanschaffen onder inruil van zijn oude auto en met een bijbetaling van maximaal ƒ 5000.
3.1.3. Met ingang van 1 januari 1999 zijn de aandelen in de BV verkocht aan derden, is de dienstbetrekking met belanghebbende beëindigd en is belanghebbende voor de BV een adviseurschap gaan vervullen.
3.2. Voor het Hof was in geschil of ter zake van de koop van de BMW 530D in 1998 terecht een bedrag van ƒ 15.000 tot belanghebbendes belastbare inkomen is gerekend. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbendes op 1 januari 1999 ingaande hoedanigheid van adviseur - en niet zijn hoedanigheid van werknemer of aandeelhouder - grond is geweest voor het aan belanghebbende doen toekomen van het voordeel, zodat het voordeel als inkomsten uit overige arbeid in aanmerking moet worden genomen.
3.3. Het eerste middelonderdeel komt op tegen 's Hofs oordeel dat sprake is van inkomsten uit overige arbeid als bedoeld in artikel 22, lid 1, letter b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Dit onderdeel faalt. Het oordeel van het Hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan, als verweven met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid worden getoetst.
3.4. In het tweede middelonderdeel betoogt belanghebbende dat hij ongelijk wordt behandeld in vergelijking met een werknemer op wie de regeling van artikel 16 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 van toepassing zou zijn.
Deze stelling, waarvan niet blijkt dat zij reeds voor het Hof is voorgedragen, kan niet voor het eerst in cassatie naar voren worden gebracht, aangezien de behandeling daarvan een oordeel zou vergen over de vraag of genoemd artikel 16 van toepassing zou zijn indien de auto onder vergelijkbare omstandigheden aan een werknemer was verstrekt. Een dergelijk oordeel is verweven met waarderingen van feitelijke aard, en vergt derhalve een onderzoek waarvoor in de cassatieprocedure geen plaats is.
Dit middelonderdeel faalt derhalve ook.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2009.