Home

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0249, 08/03273

Hoge Raad, 16-10-2009, BK0249, 08/03273

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
16 oktober 2009
Datum publicatie
16 oktober 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK0249
Formele relaties
Zaaknummer
08/03273
Relevante informatie
Wet belasting zware motorrijtuigen [Tekst geldig vanaf 01-09-2020] [Regeling vervalt op nader te bepalen datum] art. 3 a

Inhoudsindicatie

Belasting zware motorrijtuigen, richtlijn 1999/62/EG, artikel 3, letter a, Wet belasting zware motorrijtuigen. Is een vrachtwagen waaraan voorzieningen zijn getroffen met het oog op verkoop van bloemen en planten vanuit de vrachtwagen, een zwaar motorrijtuig in de zin van wet en richtlijn?

Uitspraak

Nr. 08/03273

16 oktober 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 juni 2008, nr. BK-07/00476, betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan belasting zware motorrijtuigen.

1. Het geding in feitelijke instanties

Belanghebbende heeft over het tijdvak 1 augustus 2005 tot en met 21 augustus 2005 op aangifte een bedrag aan belasting zware motorrijtuigen voldaan. Belanghebbende heeft tegen de voldoening van dit bedrag bezwaar gemaakt, welk bezwaar bij uitspraak van de Inspecteur is afgewezen.

De Rechtbank te 's-Gravenhage (nr. AWB 06/649 BZM) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en bepaald dat aan belanghebbende teruggaaf van belasting zware motorrijtuigen wordt verleend.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.

Het Hof heeft in het principale hoger beroep de uitspraak van de Rechtbank vernietigd behoudens de beslissing omtrent het griffierecht en de uitspraak op bezwaar bevestigd. Het incidentele hoger beroep is door het Hof verworpen. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal M.E. van Hilten heeft op 17 maart 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende handelt in bloemen, planten en aanverwante producten (hierna: de producten). Hij koopt deze op een veiling in Nederland en verkoopt deze vervolgens aan vaste afnemers, te weten in andere lidstaten van de EG gevestigde groothandelaren en detaillisten. Met het oog op deze verkoop vervoert belanghebbende de producten met een hem toebehorend motorrijtuig (hierna: het motorrijtuig) naar de vestigingsadressen van de afnemers.

3.1.2. Het motorrijtuig is een motorrijtuig in de zin van artikel 2, letter f, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1964 en heeft een hogere toegestane maximum massa dan 12.000 kg in de zin van artikel 3, letter a, van de Wet belasting zware motorrijtuigen (tekst 2005; hierna: de Wet). In het motorrijtuig bevindt zich een zware koelinstallatie. Voorts is het voorzien van een laadklep aan de achterzijde en van een deur met inklapbare trap aan de rechterzijkant, alsmede van uitgebreide tl-binnenverlichting en aansluitingen voor een factureercomputer met printer. Naar aanleiding van een door belanghebbende aangevraagde herkeuring door de Rijksdienst voor het wegverkeer (hierna: de RDW) is op het kentekenbewijs de inrichting van het motorrijtuig omschreven als 'winkelwagen'; voordien was dit: 'geconditioneerd voertuig'.

Doorgaans worden zeven hele rolcontainers en zes halve rolcontainers met de producten in het motorrijtuig geplaatst en verankerd, en wel zodanig dat vanaf de zij-ingang met trap een loopruimte (middenpad) vrij blijft over (een gedeelte van) de lengte van het motorrijtuig.

3.1.3. De producten worden niet vooraf door de afnemers besteld, maar - zo de afnemer dit wenst, na voorafgaande bezichtiging in het motorrijtuig - ter plaatse door belanghebbende verkocht aan en afgeleverd bij de afnemer.

3.2.1. Het Hof heeft geoordeeld dat, in aanmerking genomen de considerans en de tekst van Richtlijn 1999/62/EG van de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen (hierna: de Richtlijn), Pb. 1999, L 187, en de uitleg die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen heeft gegeven in zijn arrest van 28 oktober 1999, Pfennigmann, C-193/98, Jurispr. blz. I-7747, de algemene bestemming van het onderhavige motorrijtuig goederenvervoer over de weg is, zodat het motorrijtuig moet worden aangemerkt als een zwaar motorrijtuig in de zin van artikel 3, letter a, van de Wet.

Naar 's Hofs oordeel doet hieraan de vermelding op het kentekenbewijs niet af, aangezien de Richtlijn een eigen omschrijving kent van het soort voertuig waarop de bepalingen van de Richtlijn betrekking heeft en niet de vrijheid biedt om aan te sluiten bij de inrichtingsomschrijving op het kentekenbewijs.

3.2.2. Het middel verzet zich met rechts- en motiveringsklachten tegen deze oordelen van het Hof. Onder meer wordt betoogd dat de functie van het motorrijtuig tweeledig is, aangezien het zowel dient voor het brengen van de producten naar de plaatsen waar deze worden verkocht als voor het ter plaatse verkopen van de producten. Omdat de functie tweeledig is, kan, aldus het middel, geen sprake zijn van een motorrijtuig dat uitsluitend bestemd is voor het vervoer van goederen in de zin van artikel 2, aanhef en letter d, van de Richtlijn en artikel 3, letter a, van de Wet. Volgens het middel is het Hof ten onrechte eraan voorbij gegaan dat de RDW het motorrijtuig - met toepassing van wettelijke normen die gegrond zijn op Europese richtlijnen - heeft aangemerkt als 'winkelwagen', daarmee het hoofddoel of de hoofdbestemming van het motorrijtuig aangevende.

3.3.1. Ingevolge artikel 2 van de Wet wordt ter zake van het gebruik van de autosnelweg met een zwaar motorrijtuig een belasting geheven onder de naam 'belasting zware motorrijtuigen'. In artikel 3, letter a, van de Wet wordt omschreven wat onder een zwaar motorrijtuig in de zin van de Wet moet worden verstaan. Eén van de in die omschrijving vermelde kenmerken is dat het motorrijtuig uitsluitend is bestemd voor goederenvervoer over de weg. De Wet dient ter uitvoering van de Richtlijn, die in artikel 2, letter d, de voertuigen omschrijft waarop de Richtlijn ziet, en wel - voor zover in dit geval van belang - als voertuigen die uitsluitend zijn bestemd voor het goederenvervoer over de weg. Op grond van dit een en ander dient artikel 3, letter a, van de Wet in zoverre uitgelegd te worden overeenkomstig de richtlijnbepaling.

3.3.2. In het hiervoor in 3.2.1 vermelde arrest Pfennigmann heeft het Hof van Justitie zich uitgelaten over het begrip 'uitsluitend bestemd voor goederenvervoer' in Richtlijn 93/89/EEG, Pb. 1993, L 279. Uit punt 32 van dit arrest moet worden opgemaakt dat deze richtlijn het oog heeft op voertuigen die, gelet op hun kenmerkende eigenschappen, bestemd zijn om regelmatig en duurzaam, en niet slechts af en toe, aan de mededinging op het gebied van het vervoer deel te nemen. Buiten redelijke twijfel is dat artikel 3, letter a, van de Richtlijn in zoverre op dezelfde wijze moet worden uitgelegd (vgl. onderdeel 5.2.8 van de conclusie van de Advocaat-Generaal).

3.3.3. In 's Hofs oordelen ligt besloten het oordeel dat het motorrijtuig, gelet op de kenmerkende eigenschappen ervan, bestemd is om regelmatig en duurzaam deel te nemen aan de mededinging van het goederenvervoer. Daaraan doet naar het oordeel van het Hof niet af dat het motorrijtuig beschikt over enige voorzieningen die zijn aangebracht met het oog op de verkoop van de producten vanuit het motorrijtuig.

's Hofs hierop gebaseerde oordeel dat het motorrijtuig een zwaar motorrijtuig in de zin van de Wet is, geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting, ook niet in het licht van het tweeledige feitelijke gebruik van het motorrijtuig, aangezien niet het feitelijke gebruik beslissend is maar de wijze waarop het motorrijtuig is gebouwd en ingericht. De voorzieningen die ten behoeve van de verkoopactiviteiten aan het motorrijtuig zijn aangebracht, zijn niet van een zodanig belang dat zij afdoen aan de algemene bestemming daarvan, te weten het vervoeren van goederen over de weg. Het gebruik van deze voorzieningen tijdens stilstand van het motorrijtuig verdraagt zich derhalve zeer wel met 's Hofs vaststelling dat het motorrijtuig moet worden beschouwd als een zwaar motorrijtuig. Kennelijk was het Hof van oordeel dat het motorrijtuig niet was voorzien van andere dan de evenbedoelde soort voorzieningen. 's Hofs oordeel is ook niet onbegrijpelijk dan wel onvoldoende gemotiveerd.

Aan dit een en ander doet niet af de omstandigheid dat de RDW het motorrijtuig op het kentekenbewijs heeft omschreven als 'winkelwagen'. De inspecteur is bij de toepassing van de Wet niet gehouden het oordeel van de RDW over de hoedanigheid van het motorrijtuig over te nemen.

3.3.4. Op grond van het hiervoor in 3.3.2 en 3.3.3 overwogene faalt het middel.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op

16 oktober 2009.