Hoge Raad, 16-10-2009, BK0281, 08/01692
Hoge Raad, 16-10-2009, BK0281, 08/01692
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 oktober 2009
- Datum publicatie
- 16 oktober 2009
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2009:BK0281
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2008:BC6724, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/01692
Inhoudsindicatie
Verfijnde fosfaatheffing. Art. 25, lid 1, Meststoffenwet. Verdeling bewijslast ter zake van hoeveelheid aangevoerde dierlijke meststoffen.
Uitspraak
Nr. 08/01692
16 oktober 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 10 maart 2008, nr. P06/00012, betreffende een aan X te Z (hierna: belanghebbende) opgelegde naheffingsaanslag in de verfijnde fosfaatheffing.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is over het jaar 2002 een naheffingsaanslag in de verfijnde fosfaatheffing opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur van de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Inspecteur) is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 05/1469) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de Inspecteur alsmede de naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
De Minister heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben de zaak doen toelichten, de Minister door mr. A.L. Kruijmer, advocaat te 's-Gravenhage, belanghebbende door mr. H.E. Davelaar, advocaat te Zwolle.
3. Beoordeling van het middel
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende heeft 10.34.00 hectare grasland in eigendom. Hij heeft aan A van B B.V. te Q opdracht gegeven kalirijke mest (kalverslib) op zijn land uit te rijden die weinig fosfaat en stikstof zou bevatten. A heeft hiertoe C B.V. te R, een mestleverancier, benaderd.
3.1.2. Belanghebbende heeft een vijftal afleveringsbewijzen ontvangen met als laatste vier cijfers van het bonnummer respectievelijk 001, 002, 003, 004 en 005. Op de afleveringsbewijzen staat vermeld dat zij betrekking hebben op leveringen van dierlijke meststoffen op het adres van belanghebbende. Op de afleveringsbewijzen is het netto gewicht van de lading vermeld, alsmede de code van de monsternemer. De afleveringsbewijzen zijn gedateerd 10 juni 2002 en onderaan die bewijzen staat op de plaats van de leverancier en op de plaats van de afnemer een handtekening. Belanghebbende heeft de afleveringen vermeld in de afleveringsbewijzen met de bonnummers eindigend op 001 en 003 betwist.
3.1.3. Belanghebbende is uitgenodigd tot het doen van aangifte in de verfijnde mineralenheffingen voor het jaar 2002. Belanghebbende heeft zowel ter zake van de fosfaatheffing als de stikstofheffing een nihilaangifte gedaan, die voor zover in cassatie van belang was gebaseerd op de aanvoer van 710 kg fosfaat overeenkomend met de hoeveelheden vermeld in de afleveringsbewijzen met bonnummers eindigend op 002, 004 en 005 en een afvoer van 779 kg fosfaat.
3.1.4. Op basis van de vijf afleveringsbewijzen en de analyses heeft de Inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag in de verfijnde fosfaatheffing opgelegd, gebaseerd op een aangevoerde hoeveelheid fosfaat van 1167 kg en een afgevoerde hoeveelheid fosfaat van 761 kg, per saldo 406 kg.
3.2. Voor het Hof was in geschil of de in de afleveringsbewijzen vermelde hoeveelheid dierlijke meststoffen op de grond van belanghebbende is gebracht. Het Hof heeft geoordeeld dat de Inspecteur voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat aan belanghebbende dierlijke meststoffen zijn geleverd en dat die meststoffen op de grond van belanghebbende zijn gebracht. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat op basis van de afleveringsbewijzen leveringen van mest tot de daarin genoemde hoeveelheden hebben plaatsgevonden. Het Hof heeft hiervoor redengevend geacht dat de Inspecteur heeft erkend dat de handtekening op de afleveringsbewijzen niet overeenkomt met die van belanghebbende. Het door de Inspecteur aangevoerde argument dat in het verleden ook afleveringsbewijzen zijn gebruikt waarop geen handtekening van belanghebbende is opgenomen, doet hieraan naar het oordeel van het Hof niet af nu dit niet relevant is voor het heffingsjaar 2002.
3.3. Het middel, dat zich richt tegen het hiervoor in 3.2 als tweede vermelde oordeel, faalt. Voor zover aan het middel ten grondslag ligt dat volgens het Hof de afleveringsbewijzen zien op leveringen van dierlijke meststoffen aan belanghebbende berust het op een onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak. Het Hof heeft immers geoordeeld dat de Inspecteur met de afleveringsbewijzen niet aannemelijk heeft gemaakt dat leveringen van mest tot de in de afleveringsbewijzen genoemde hoeveelheden hebben plaatsgevonden. Nu belanghebbende voor het Hof heeft betwist dat leveringen van mest vermeld in de afleveringsbewijzen met bonnummers 001 en 003 hebben plaatsgevonden, heeft het Hof met dit oordeel in ieder geval in zoverre de bewijslast niet onjuist verdeeld.
In het middel is verder de klacht vervat dat het Hof is voorbijgegaan aan de op belanghebbende rustende verplichting tot het opmaken en ondertekenen van een afleveringsbewijs bij een levering van mest en tot het uitvoeren van een adequate en tijdige controle op die levering. Naar aanleiding hiervan verdient in de eerste plaats opmerking dat deze klacht alleen behandeling behoeft voor zover het gaat om eventuele leveringen als vermeld in de afleveringsbewijzen met bonnummers 001 en 003, aangezien de leveringen vermeld in de andere drie afleveringsbewijzen, zo deze tot de daarin vermelde hoeveelheden hebben plaatsgevonden, niet hebben geleid tot een belastbaar fosfaatsaldo. Voor het overige wordt in de klacht voortgebouwd op vorenbedoelde onjuiste lezing van 's Hofs uitspraak, zodat het middel ook in zoverre niet tot cassatie kan leiden. Het middel faalt ook voor het overige, aangezien het door het Hof gegeven bewijsoordeel als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, in cassatie niet met vrucht kan worden bestreden.
4. Proceskosten
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
veroordeelt de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2009.
Van de Staat wordt ter zake van het door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ingestelde beroep in cassatie een griffierecht geheven van € 447.