Home

Hoge Raad, 13-11-2009, BK3060, 07/11917

Hoge Raad, 13-11-2009, BK3060, 07/11917

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 november 2009
Datum publicatie
13 november 2009
ECLI
ECLI:NL:HR:2009:BK3060
Formele relaties
Zaaknummer
07/11917

Inhoudsindicatie

Artikel 16, lid 1, letter d, Wet WOZ, samenstel.

Uitspraak

Nr. 07/11917

13 november 2009

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 augustus 2007, nr. P06/00257, betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ).

1. Het geding in feitelijke instanties

Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen door de heffingsambtenaar van de gemeente Utrecht de waarde van de onroerende zaken a-straat 1 en a-straat 2 te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 13 december 2006 vastgesteld.

Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.

De Rechtbank te Utrecht (nr. SBR 05/3667) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen nieuwe uitspraken op bezwaar te nemen.

De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het geding teruggewezen naar de Rechtbank ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van de uitspraak. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. Het geschil voor het Hof betrof de vraag of ter zake van de twee panden van belanghebbende sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, Wet WOZ. Het Hof heeft geoordeeld dat op grond van het ontbreken van een voor derden waarneembare samenhang niet kan worden geoordeeld dat de panden een samenstel vormen. Tegen onder meer dit oordeel richten zich de middelen.

3.2. De middelen slagen in zoverre. Het Hof heeft in zijn in 3.1 weergegeven oordeel ten onrechte maatgevend geacht of sprake is van een voor derden waarneembare samenhang. Of derden een samenhang kunnen waarnemen kan weliswaar een belangrijke rol spelen bij de beoordeling of sprake is van een samenstel als bedoeld in artikel 16, lid 1, letter d, Wet WOZ, maar deze factor is niet als enige bepalend. Gelet op de tekst van deze bepaling dienen de omstandigheden van het geval, in onderlinge samenhang bezien, in aanmerking te worden genomen. Daartoe kunnen ook omstandigheden behoren die voor derden niet waarneembaar zijn.

3.3. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.4. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Door het verwijzingshof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende voor de kosten van het geding voor het Hof en van het geding voor de Rechtbank een vergoeding dient te worden toegekend.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest, en gelast dat de gemeente Utrecht aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 106.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2009.