Home

Hoge Raad, 05-02-2010, BJ7943, 08/02949

Hoge Raad, 05-02-2010, BJ7943, 08/02949

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 februari 2010
Datum publicatie
5 februari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BJ7943
Formele relaties
Zaaknummer
08/02949

Inhoudsindicatie

Ontvangen premie voor het aangaan van een optieverplichting op aandelen wordt aangewend voor de financiering van een agrarische onderneming. Behoort de verplichting tot het ondernemingsvermogen?

Uitspraak

Nr. 08/02949

5 februari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 5 juni 2008, nr. 07/176, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001.

1. Het geding in feitelijke instanties

De Inspecteur heeft, gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen van belanghebbende voor het jaar 2001, het bedrag van het verlies uit werk en woning van dat jaar bij beschikking vastgesteld. Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar is het verlies bij uitspraak van de Inspecteur verhoogd.

De Rechtbank te Arnhem (nr. AWB 05/3795) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard en het verlies verder verhoogd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 23 juli 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende dreef vanaf 1 januari 2001 een agrarische onderneming. Per die datum heeft belanghebbende in die onderneming gronden, gebouwen en inventaris ingebracht. In de loop van 2001 heeft belanghebbende ten behoeve van die onderneming gronden gekocht.

3.1.2. Belanghebbende schreef in het onderhavige jaar en de daaraan voorafgaande jaren met regelmaat voor grote bedragen putopties op aandelen. De premies die belanghebbende daarvoor heeft verkregen heeft hij (gedeeltelijk) aangewend voor de financiering van bedrijfsmiddelen van zijn onderneming. Ter voldoening aan de zogenoemde marginverplichting heeft belanghebbende ten behoeve van de Friesland Bank zekerheid gegeven onder meer in de vorm van een hypotheek op tot zijn ondernemingsvermogen behorende gronden.

3.1.3. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar op de door hem geschreven opties en op aandelen die vanwege de opties moesten worden aangekocht, een verlies geleden. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende de opties en bijbehorende aandelen tot zijn ondernemingsvermogen mag rekenen en of het verlies daarop ten laste van de winst mag worden gebracht.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het belanghebbende niet vrijstaat de verplichtingen uit de optiecontracten en de bijbehorende aandelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen en dat mitsdien het resultaat op het schrijven van opties het resultaat van de onderneming niet beïnvloedt.

3.3.1. Het middel betoogt in de eerste plaats dat verliezen die niet zijn voortgekomen uit handelingen die passen binnen een normale ondernemingsuitoefening, maar die toch (anderszins) een voldoende nauw verband met de uitoefening van de onderneming hebben, bij het bepalen van de winst in aanmerking behoren te kunnen worden genomen. Naar het middel betoogt bestaat tussen de optieverplichtingen en de bedrijfsmiddelen die met de optiepremies zijn gefinancierd een zodanig verband dat belanghebbende ten minste de keuze had om deze verplichtingen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen.

3.3.2. Het middel faalt in zoverre. Het Hof heeft met juistheid als uitgangspunt genomen dat de enkele omstandigheid dat de koopsommen van de landbouwgronden zijn geput uit de premies die belanghebbende heeft ontvangen bij het schrijven van putopties, nog niet meebrengt dat het schrijven van deze opties valt binnen het kader van de (normale) uitoefening van belanghebbendes agrarische onderneming.

Winsten of verliezen uit transacties die niet tot de normale ondernemingsuitoefening behoren, kunnen niettemin als winst of verlies uit die onderneming worden beschouwd, als tussen het resultaat en de ondernemingsuitoefening een nauw verband bestaat. De enkele omstandigheid dat belanghebbende de geldmiddelen die hij heeft ontvangen als premies voor het schrijven van de putopties heeft aangewend ter financiering van de verwerving van bestanddelen van zijn ondernemingsvermogen, is onvoldoende om de optieverplichtingen tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Van een nauw verband als hiervóór bedoeld is door deze omstandigheid geen sprake.

3.3.3. Het middel, dat verder voortbouwt op het hiervoor in 3.3.1 vermelde betoog, behoeft voor het overige geen behandeling. Op grond van het voorgaande faalt het middel.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer C.B. Bavinck als voorzitter, en de raadsheren A.R. Leemreis, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2010.