Hoge Raad, 23-04-2010, BJ7956, 08/04843
Hoge Raad, 23-04-2010, BJ7956, 08/04843
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 23 april 2010
- Datum publicatie
- 23 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BJ7956
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BJ7956
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2008:BG0468, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 08/04843
Inhoudsindicatie
Inkomstenbelasting; Artikel 3.4 Wet IB 2001. Vormt de opbrengst uit exploitatie van een windturbine winst uit onderneming of behoort de turbine tot de rendementsgrondslag van box III?
Uitspraak
Nr. 08/04843
23 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 15 oktober 2008, nr. 07/00488, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2002 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 06/4073) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de Inspecteur vernietigd en de aanslag verminderd.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 9 juli 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
3.1.1. Belanghebbende exploiteert in maatschapsverband samen met zijn echtgenote een bloemenkwekerij. In 2001 heeft hij een aanvang gemaakt met een investering in een windturbine. De windturbine is geplaatst op een stuk grond dat behoort tot belanghebbendes privévermogen. In 2002 is de windturbine gereedgekomen en in gebruik genomen.
3.1.2. Belanghebbende heeft de Stichting B laten zorgen voor de noodzakelijke vergunningen, voor het regelen van de bouw van de turbine en het vinden van een afnemer van de energie. Belanghebbende is in juni 2001 met die afnemer, een energiebedrijf, overeengekomen dat de elektriciteit die de turbine zal opwekken vanaf het moment van ingebruikneming tot een tijdstip dat 10 jaar daarna is gelegen, bij voorbaat wordt verkocht aan die afnemer. Na afloop van het contract heeft belanghebbende, zo is bepaald, de keuze om de overeenkomst (stilzwijgend) te verlengen of met een andere afnemer een dergelijke overeenkomst te sluiten.
3.1.3. Het bedrag van de investering in de windturbine heeft uiteindelijk, na aftrek van verkregen subsidies, (afgerond) € 545.560 bedragen. Deze investering is met een lening gefinancierd.
3.1.4. Belanghebbende heeft ter zake van de windturbine een contract afgesloten met een onderhoudsbedrijf. Op grond van dit contract mag hij zelf geen onderhoud aan de turbine verrichten. De turbine is volledig computergestuurd en staat in verbinding met het onderhoudsbedrijf. Storingen aan de turbine worden automatisch, zonder tussenkomst van belanghebbende, aan het onderhoudsbedrijf doorgegeven.
3.1.5. In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2002 heeft belanghebbende de turbine en de daarmee samenhangende schulden gerekend tot de grondslag voor zijn inkomen uit sparen en beleggen. Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de Inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het resultaat uit de exploitatie van de windturbine behoort tot de door belanghebbende genoten winst uit onderneming.
3.2. Het Hof heeft vastgesteld dat sprake is van een windturbine waarin belanghebbende een aanzienlijke investering heeft gedaan en die voor rekening en risico van belanghebbende een goed produceert dat op een markt wordt afgezet. Het Hof heeft geoordeeld dat de exploitatie, gelet ook op de bundeling van diverse complexe productiefactoren, de met de exploitatie van de turbine gemoeide risico's, de voor de exploitatie vereiste deskundigheid en het voor rekening en verantwoordelijkheid van belanghebbende komen van het inhuren van diensten van bij de exploitatie betrokken derden, naar zijn aard dient te worden gekwalificeerd als het drijven van een onderneming.
Tegen dit oordeel richten zich de klachten.
3.3. De klachten falen. De windturbine vormt een productie-inrichting voor het opwekken van elektriciteit, welk product door belanghebbende in het economische verkeer wordt gebracht. Aldus is de opbrengst die belanghebbende geniet van een andere aard dan de vergoeding die belanghebbende zou hebben ontvangen bij verhuur van de turbine aan een derde die deze zou aanwenden in het kader van zijn energieproductiebedrijf; belanghebbende geniet als opbrengst een prijs voor het in de bedoelde inrichting voortgebrachte en verkochte product. Het op deze wijze met een productie-inrichting van de omvang als de onderhavige deelnemen aan het economische verkeer is aan te merken als het drijven van een onderneming. De omstandigheid dat, in verband met de aard van de bedrijfsvoering, de daarbij te verrichten hoeveelheid arbeid gering is, doet daaraan niet af.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2010.