Home

Hoge Raad, 29-01-2010, BL0959, 08/02350

Hoge Raad, 29-01-2010, BL0959, 08/02350

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
29 januari 2010
Datum publicatie
29 januari 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL0959
Formele relaties
Zaaknummer
08/02350

Inhoudsindicatie

Omzetbelasting; artikel 15, lid 2, van de Zesde richtlijn; nultarief voor de levering van auto's die door de koper of voor zijn rekening worden uitgevoerd naar een plaats buiten de EG; geen bewijs van uitvoer.

Uitspraak

Nr. 08/02350

29 januari 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 22 april 2008, nr. 04/01053, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur verminderd.

Het Hof heeft het tegen de uitspraken van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken vernietigd en de naheffingsaanslag en de boete verminderd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

Belanghebbende verhandelt gebruikte, in Nederland geregistreerde personenauto's en is voor deze activiteit ondernemer in de zin van artikel 7, lid 1, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet). Belanghebbende heeft ter zake van een aantal leveringen op een automarkt in Q het tarief van nihil toegepast, omdat de betreffende verkochte personenauto's naar haar mening zijn uitgevoerd naar een plaats buiten de EG.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar ingevolge artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet in samenhang met de bij deze wet behorende Tabel II, onderdeel 2, eerste gedachtestreepje, rustende last aan te tonen dat sprake is van ondernemerschap bij haar afnemers, en evenmin heeft voldaan aan de eveneens ingevolge laatstgemelde bepalingen op haar rustende last te bewijzen dat de onderhavige auto's de Gemeenschap hebben verlaten. Het Hof heeft op grond hiervan geoordeeld dat de toepassing door belanghebbende van het nultarief op de voet van artikel 9, lid 2, aanhef en letter b, van de Wet op onjuiste gronden is geschied.

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat belanghebbende evenmin aanspraak kan maken op de toepassing van een tarief van nihil ingevolge de in artikel 24, lid 2, van de Wet in samenhang met artikel 23a van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 neergelegde regeling, omdat belanghebbende niet beschikt over een bescheid als bedoeld in artikel 23a, lid 3, van voormelde uitvoeringsbeschikking.

3.3. Tegen onder meer voormelde oordelen richten zich de klachten waarin een beroep wordt gedaan op artikel 15, lid 2, van de Zesde richtlijn.

3.4. Artikel 15, lid 2, van de Zesde richtlijn voorziet in een vrijstelling bij de levering van goederen die door of voor rekening van een niet in het binnenland gevestigde koper worden verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de Gemeenschap, met uitzondering van door de koper zelf vervoerde goederen bestemd voor de uitrusting of de bevoorrading van pleziervaartuigen en sportvliegtuigen of van andere vervoermiddelen voor privé-gebruik. Ook al wordt in deze bepaling onderscheid gemaakt al naar gelang het betrokken goed wel of niet wordt vervoerd als onderdeel van de persoonlijke bagage van een reiziger, in alle gevallen is hoe dan ook vereist dat de belastingplichtige bewijst dat het goed - in samenhang met de levering - door de koper of voor rekening van de koper daadwerkelijk is verzonden of vervoerd naar een plaats buiten de Europese Gemeenschap. In de oordelen die zijn weergegeven in de onderdelen 4.9 en 4.17 van de bestreden uitspraak ligt besloten het oordeel van het Hof dat dit bewijs door belanghebbende niet is geleverd. Dat oordeel kan als van feitelijke aard in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het is ook niet onvoldoende gemotiveerd. Niet onbegrijpelijk is dat het Hof het bewijs van afmelding van het Nederlandse kenteken en de verklaring van de koper ontoereikend heeft geacht voor het bewijs dat de desbetreffende auto is uitgevoerd uit de Europese Gemeenschap. De klachten falen in zoverre.

3.5. De klachten kunnen voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klachten in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2010.