Hoge Raad, 09-04-2010, BL4329, 09/01412
Hoge Raad, 09-04-2010, BL4329, 09/01412
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 april 2010
- Datum publicatie
- 9 april 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL4329
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BL4329
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2009:BI4811, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 09/01412
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Dga heeft schuld aan zijn BV. Onderdeel van de arbeidsbeloning is dat over de schuld geen rente behoeft te worden betaald. Geen aftrekbare arbeidsbeloning tot het bedrag van de niet bedongen rente.
Uitspraak
Nr. 09/01412
9 april 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 27 maart 2009, nr. 07/00438, betreffende een aanslag in de vennootschapsbelasting.
1. Het geding in feitelijke instanties
Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is verminderd.
De Rechtbank te Breda (nr. AWB 06/3876) heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 2 februari 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
3. Beoordeling van de middelen
3.1.1. Belanghebbende heeft per 1 januari 2001 een op dat moment bestaande rekening-courantvordering op A, de enige aandeelhouder van belanghebbende en tevens haar directeur (hierna: A), in het kader van het vaststellen van diens beloningspakket als directeur renteloos gemaakt.
3.1.2. Het rentevoordeel is bij A als in 2001 genoten inkomen uit werk en woning in aanmerking genomen. Dit inkomensbestanddeel is gesteld op 5,25 percent van het uitstaande saldo van de vordering. Voor het Hof was in geschil of dit bedrag bij belanghebbende als loonkosten ten laste van de fiscale winst mag worden gebracht.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het afzien van rente op een vordering van belanghebbende op A in het kader van diens arbeidsbeloning tot gevolg heeft dat deze rente niet tot de winst van belanghebbende kan worden gerekend, maar dat daarnaast, anders dan belanghebbende stelt, ter zake hiervan geen ruimte is voor een aftrekpost. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de stelling van belanghebbende dat als gevolg van het renteloos maken van de vordering sprake is van een informele kapitaalstorting door A onjuist is, omdat voor een informele kapitaalstorting vereist is dat de vennootschap waarin het kapitaal wordt gestort, daardoor verrijkt wordt en dat dit zich in het onderhavige geval niet voordoet.
3.3.1. In middel 1 wordt met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 16 oktober 1996, nr. 31589, LJN AA1719, BNB 1997/47, betoogd dat een aan een werknemer toegekende vergoeding, in welke vorm ook, als ondernemingskosten moet worden aangemerkt en dat mitsdien het oordeel van het Hof dat er ter zake van het rentevoordeel geen ruimte is voor een aftrekpost onjuist is.
3.3.2. Het middel faalt. Het standpunt van belanghebbende komt erop neer dat enerzijds de winst niet wordt verhoogd met een zakelijke rente over de aan A verstrekte lening, maar anderzijds wel wordt verlaagd met het rentevoordeel voor A. Anders dan in het hiervoor vermelde arrest nr. 31589 zou tegenover de - in beginsel tot een fiscale last leidende - vergoeding voor de werknemer een - in beginsel tot een fiscaal voordeel leidende - bate staan (de niet bedongen rente). Het als een arbeidsvergoeding in aanmerking nemen van het rentevoordeel voor A leidt derhalve per saldo niet tot een lagere winst. Het beroep op het meergenoemde arrest nr. 31589 faalt mitsdien.
3.4. Het beroep in middel 2 op de zogenoemde kostenarresten faalt reeds omdat het aan A toekomende (rente)voordeel hem niet toekomt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder van belanghebbende, maar in die van directeur.
3.5. Ook middel 3 faalt. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu dit middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en P.M.F. van Loon, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2010.