Home

Hoge Raad, 05-03-2010, BL6461, 07/11077

Hoge Raad, 05-03-2010, BL6461, 07/11077

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
5 maart 2010
Datum publicatie
5 maart 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BL6461
Formele relaties
Zaaknummer
07/11077

Inhoudsindicatie

Klacht dat geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid faalt.

Uitspraak

Nr. 07/11077

5 maart 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 18 juli 2007, nr. 06/00465, betreffende een naheffingsaanslag in de omzetbelasting.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 2000 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.

Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Gerechtshof te Arnhem.

Dit hof heeft het beroep ongegrond verklaard.

2. Het eerste geding in cassatie

De uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem is op het beroep van belanghebbende bij arrest van de Hoge Raad van 15 december 2006, nr. 42506, LJN AZ4418, BNB 2007/111, vernietigd, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

3. Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.

Naar aanleiding van de conclusie van dupliek heeft belanghebbende nog een geschrift ingediend. Daartoe biedt de wet evenwel niet de mogelijkheid. De Hoge Raad slaat op dat stuk daarom geen acht.

Belanghebbende heeft daarenboven meerdere verzoeken om wraking ingediend.

Bij beslissing van de Hoge Raad van 12 februari 2010 zijn deze verzoeken deels niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. Voorts heeft de Hoge Raad in zijn beslissing bepaald dat verdere verzoeken om wraking in de onderhavige zaak niet in behandeling worden genomen.

4. Beoordeling van de klachten

4.1. Belanghebbende klaagt - onder verwijzing naar het gestelde in een publicatie van F. Jensma in NRC Handelsblad van 16 januari 2009 - erover dat bij mr. G.D. van Norden, die als raadsheer heeft deelgenomen aan de vaststelling van de bestreden uitspraak, geen sprake is geweest van rechterlijke onpartijdigheid.

Hetgeen in het hiervoor vermelde krantenartikel is gesteld, levert niet een aanwijzing op dat het optreden van mr. G.D. van Norden in de onderhavige zaak niet voldoet aan de eis van rechterlijke onpartijdigheid waardoor een gebrek zou kleven aan de uitspraak van het Hof. De klacht faalt derhalve.

4.2. De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

5. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

6. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2010.