Hoge Raad, 19-03-2010, BL7977, 42196bis
Hoge Raad, 19-03-2010, BL7977, 42196bis
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 maart 2010
- Datum publicatie
- 19 maart 2010
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2010:BL7977
- Zaaknummer
- 42196bis
Inhoudsindicatie
Douanerechten; artikel 27 Verordening (EEG) nr. 918/83, vrijstelling voor zendingen met een te verwaarlozen waarde; arrest HvJ EG 2 juli 2009, Har Vaessen Douane Service BV, nr. C-7/08; groepagezending vanuit Zwitserland; rechtstreeks verzonden aan geadresseerden?
Uitspraak
Nr. 42.196bis
19 maart 2010
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van Har Vaessen Douane Service B.V. te Swalmen (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 28 april 2005, nrs. 01/90229 DK en 02/6236 DK, na beantwoording van de door de Hoge Raad bij na te melden arrest aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gestelde vragen.
1. Ontstaan en loop van het geding
Voor een overzicht van het ontstaan en de loop van het geding tot aan het door de Hoge Raad in dit geding gewezen arrest van 7 december 2007, nr. 42196, LJN AY7672, BNB 2008/55, wordt verwezen naar dat arrest, waarbij de Hoge Raad aan het Hof van Justitie heeft verzocht een prejudiciële beslissing te geven over de in dat arrest geformuleerde vragen.
Bij arrest van 2 juli 2009, Har Vaessen Douane Service B.V., C-7/08, BNB 2009/244, heeft het Hof van Justitie, uitspraak doende op die vragen, voor recht verklaard:
"Artikel 27 van verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3357/91 van 7 november 1991, staat niet eraan in de weg dat groepagezendingen van goederen, waarvan de totale intrinsieke waarde de limiet van artikel 27 overschrijdt, maar die afzonderlijk bezien een te verwaarlozen waarde hebben, worden vrijgesteld van rechten bij invoer, op voorwaarde dat elk pakket van de groepagezending individueel is geadresseerd aan een zich in de Europese Gemeenschap bevindende ontvanger. In dit verband doet het niet ter zake dat de wederpartij van deze geadresseerden zelf in de Europese Gemeenschap is gevestigd, wanneer de goederen vanuit een derde staat rechtstreeks aan die geadresseerden worden verzonden."
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op dit arrest.
Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.
2. Nadere beoordeling van het eerste middel
Gelet op hetgeen het Hof van Justitie in het hiervoor onder 1 vermelde arrest heeft overwogen en voor recht verklaard, heeft het Hof ten onrechte geoordeeld dat de pakketten niet rechtstreeks aan de klant als geadresseerde zijn gezonden in de zin van artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 918/83 (hierna: de Verordening). De pakketten zijn immers bij verzending vanuit Zwitserland naar Nederland elk voorzien van de adresgegevens van de klant die het desbetreffende goed door tussenkomst van ECI had besteld, zijn als groepagezending overgebracht naar Nederland en zijn vervolgens via een distributiecentrum van PTT Post B.V. door PTT Post B.V. bij de desbetreffende klanten afgeleverd.
Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat voor het Hof is aangevoerd dat de goederen voorafgaand aan het brengen in het vrije verkeer onder een andere douaneregeling waren geplaatst dan wel dat andere feiten zijn aangevoerd die dienden ter onderbouwing van de stelling dat het gebruik van de onderhavige vrijstelling van douanerechten in dit geval misbruik van recht zou opleveren. Het eerste middel slaagt derhalve. 's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
3. Proceskosten
De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat de zaken met de nummers 42197, 42198, 42199 en 42200, met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof alsmede de uitspraak van de Inspecteur, beide voor zover betrekking hebbend op de uitnodigingen tot betaling van douanerechten,
vernietigt de uitnodigingen tot betaling van douanerechten,
gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 414, en
veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een vijfde van € 5796, derhalve € 1159,20, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, C.B. Bavinck, A.R. Leemreis en E.N. Punt, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2010.