Home

Hoge Raad, 15-10-2010, BM8150, 09/00438

Hoge Raad, 15-10-2010, BM8150, 09/00438

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 oktober 2010
Datum publicatie
15 oktober 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BM8150
Formele relaties
Zaaknummer
09/00438

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting. Artikel 9, lid 1, letter c, Wet Vpb 1969, tekst 2001. Winstrechten aan aandeelhouders/oprichters. Lasten ter zake van winstrechten aftrekbaar?

Uitspraak

Nr. 09/00438

15 oktober 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 19 december 2008, nr. 05/00129, betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 21a, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.

1. Het geding in feitelijke instantie

Aan belanghebbende is voor het jaar 2001 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd, alsmede een boete. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur, de aanslag verminderd tot nihil en de boete doen vervallen, en heeft hij tot het bedrag van de belastbare winst van het onderhavige jaar het door hem vastgestelde verlies van belanghebbende over voorgaande jaren bij beschikking verrekend met die winst.

Het Hof heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 11 mei 2010 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.

3. Beoordeling van de middelen

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

X en X-Y (hierna: de echtgenoten) hebben de economische eigendom van onroerende zaken, die behoorden tot hun in maatschapsverband gedreven melkveebedrijf, overgedragen aan belanghebbende tegen - voor zover het de stille reserves betrof - winstrechten.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op de omstandigheden en voorwaarden waaronder de winstrechten zijn vormgegeven, de hoedanigheid van de echtgenoten van oprichter respectievelijk aandeelhouder van belanghebbende doorslaggevend is geweest, zodat de per saldo genomen lasten ter zake van de winstrechten niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht ingevolge het bepaalde in artikel 9, lid 1, letter c, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (tekst 2001; hierna: Wet Vpb 1969).

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de Inspecteur terecht tot het bedrag van de belastbare winst voorwaarts te verrekenen verlies heeft verrekend.

Tegen deze oordelen richten zich de middelen.

3.3.1. Middel 1 betoogt dat de door het Hof aangehaalde omstandigheden en voorwaarden waaronder het winstrecht tot stand is gekomen het oordeel van het Hof niet kunnen dragen en dat de beoordeling of de aandeelhouder handelt in zijn hoedanigheid van aandeelhouder louter een beoordeling dient in te houden van de zakelijkheid van de overeengekomen prijs tussen vennootschap en aandeelhouder.

3.3.2. Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.

Op grond van artikel 9, lid 1, letter c, Wet Vpb 1969 komen de in die bepaling omschreven aandelen in de winst in aftrek, mits ze niet aan oprichters, aandeelhouders etc. als zodanig zijn opgekomen. Van oprichters dan wel aandeelhouders 'als zodanig' is sprake als deze personen of lichamen met de belastingplichtige hebben gehandeld als rechtstreeks belanghebbenden bij de onderneming van de belastingplichtige en niet als derden (vgl. HR 11 november 1959, nr. 14052, BNB 1960/3).

3.3.3. Anders dan het middel betoogt, is de toepasselijkheid van de in 3.3.2 vermelde bepaling niet uitgesloten in geval de transactie tussen de aandeelhouder c.q. oprichter en de belastingplichtige geschiedt op zakelijke basis.

Het Hof heeft met zijn oordeel dat de lasten ter zake van de winstrechten niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht, het in 3.3.2 vermelde criterium niet miskend. Het oordeel kan voor het overige, als van feitelijke aard en niet onbegrijpelijk, in cassatie niet met vrucht worden bestreden. Het middel faalt derhalve.

3.4. Middel 2 bestrijdt 's Hofs oordeel dat de lasten ter zake van de winstrechten niet ten laste van de winst kunnen worden gebracht met het betoog dat dit oordeel in strijd is met de door het Hof welbewust toegelaten activering van de met het winstrecht verkregen onroerende zaken en passivering van de winstrechtverplichtingen.

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Zo de beide oordelen van het Hof al onderling tegenstrijdig zouden zijn, dan brengt dit niet mee dat het eerstvermelde, ook reeds door middel 1 bestreden, oordeel van het Hof geen stand kan houden.

3.5. Middel 3 klaagt erover dat het Hof heeft nagelaten aan zijn oordeel dat Nederland op grond van het belastingverdrag Nederland - Denemarken van 1 juli 1996 geen heffingsrecht heeft met betrekking tot de winst die belanghebbende in 2001 heeft behaald, de conclusie te verbinden dat met die winst derhalve geen Nederlands verlies kan worden verrekend.

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Uit 's Hofs uitspraak of de stukken van het geding blijkt niet dat voor het Hof is aangevoerd dat op voormelde grond belanghebbendes winst van het onderhavige jaar niet in Nederland in de heffingsgrondslag mocht worden begrepen. Bij deze stand van zaken heeft het Hof terecht, wat er zij van 's Hofs overwegingen op dit punt, de verliezen van vorige jaren vatbaar geoordeeld voor verrekening met de winst van het onderhavige jaar.

4. Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

5. Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer P. Lourens als voorzitter, en de raadsheren C.B. Bavinck en J.A.C.A. Overgaauw, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2010.