Home

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3840, 09/00018

Hoge Raad, 13-08-2010, BN3840, 09/00018

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
13 augustus 2010
Datum publicatie
13 augustus 2010
ECLI
ECLI:NL:HR:2010:BN3840
Formele relaties
Zaaknummer
09/00018

Inhoudsindicatie

Art. 20 Awr. Ontvanger merkt betaalde bedragen ten onrechte niet aan als betaald. Naheffing niet mogelijk.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden

Derde Kamer

Nr. 09/00018

13 augustus 2010

Arrest

gewezen op het beroep in cassatie van X1 B.V. te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 november 2008, nr. P08/00302, betreffende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking.

1. Het geding in feitelijke instanties

Aan belanghebbende is over het vierde kwartaal van 2005 een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd, alsmede een boete. De naheffingsaanslag en de boetebeschikking zijn, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift vervatte uitspraken van de Inspecteur gehandhaafd.

De Rechtbank te Haarlem (nr. AWB 07/2687) heeft het tegen die uitspraken ingestelde beroep gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur vernietigd en de naheffingsaanslag en de boetebeschikking vernietigd.

De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en het beroep tegen de uitspraak van de Inspecteur ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

2. Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3. Beoordeling van de klachten

3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

3.1.1. Belanghebbende heeft tijdig aangifte gedaan van de omzetbelasting die zij moest voldoen over het vierde kwartaal van 2005 en van de loonbelasting die zij moest afdragen over datzelfde kwartaal. De volgens de aangiften verschuldigde bedragen van € 7155 onderscheidenlijk € 1774 heeft zij in één bedrag van € 8929 overgemaakt naar de rekening van de belastingdienst, onder vermelding van:

"- 002 e 1774

- 003 e 7155".

Dit bedrag is op 31 januari 2006 door de belastingdienst ontvangen.

3.1.2. De ontvanger heeft van het door belanghebbende overgemaakte bedrag een deel ten bedrage van € 7155 geboekt als betaling van het volgens de vorenvermelde aangifte voor de omzetbelasting verschuldigde bedrag.

3.1.3. Bij de bestreden naheffingsaanslag, gedagtekend 24 februari 2006, heeft de Inspecteur belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen over het vierde kwartaal van 2005 opgelegd voor een bedrag van € 1774.

3.1.4. Op 17 maart 2006 heeft de belastingdienst het resterende deel van het door belanghebbende op 31 januari 2006 overgemaakte bedrag (€ 1774) teruggestort op de rekening van belanghebbende.

3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat, gelet op alle feiten en omstandigheden, in hun onderlinge verband bezien, belanghebbende de over het vierde kwartaal van 2005 verschuldigde loonbelasting/premie volksverzekeringen niet heeft betaald in de zin van artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR), dat de bestreden naheffingsaanslag rechtsgeldig is opgelegd en dat mitsdien ook de boete rechtsgeldig is opgelegd.

3.3. De klachten bestrijden onder meer de hiervoor in 3.2 vermelde oordelen. De klachten slagen in zoverre. Uit hetgeen hiervoor in 3.1 is vermeld, volgt dat belanghebbende - door haar overmaking op 31 januari 2006 van het bedrag van € 8929 - de door haar over het vierde kwartaal van 2005 af te dragen loonbelasting/premie volksverzekeringen ten bedrage van € 1774 had betaald. Voor naheffing van laatstvermeld bedrag bestond dus in beginsel geen grond. De naheffing kon evenmin rechtvaardiging vinden in de omstandigheid dat sprake zou zijn van een terugbetaling die niet buiten de wil van belanghebbende geschiedde, reeds om de reden dat ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag nog niet was terugbetaald. Voor het opleggen van een boete op de voet van artikel 67c van de AWR ontbreekt op grond van het vorenstaande eveneens de grondslag.

4. Proceskosten

De Minister van Financiën zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat in cassatie de zaken met nummers 09/00019 en 09/00020 met de onderhavige zaak samenhangen in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

5. Beslissing

De Hoge Raad:

verklaart het beroep in cassatie gegrond,

vernietigt de uitspraak van het Hof,

bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,

gelast dat de Staat aan belanghebbende vergoedt het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van € 433,

veroordeelt de Minister van Financiën in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op een derde van € 1288, derhalve € 429,33, voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en

veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding voor het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 644 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens, E.N. Punt, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op

13 augustus 2010.